Saturday 19 November 2016

De verzoeking en verzoening van de kiezer



 Er waart een spook door de westerse wereld, het spook van het populisme. Vele geschrokken opiniemakers verspillen vandaag, na de overwinning van Donald Trump, hun energie aan het bewijzen van het eigen gelijk. Ze trachten krampachtig aan te tonen dat de man die op 20 januari president wordt onbekwaam en gevaarlijk is. De nuttige zoektocht is echter die naar het terugwinnen van voldoende ontevreden kiezers om het politiek bestel opnieuw van stabiliteit te voorzien. Dat betekent onvermijdelijk dat dit bestel en zijn inhoud een stuk moeten veranderen.


 Trumps weg naar het Witte Huis moet al een scenario-in-opbouw in Hollywood zijn, omdat het verhaal perfect beantwoordt aan de absolute norm voor een goede film: had dit twee jaar geleden als fictie ingediend en men had het als ongeloofwaardig  afgewezen. Als absolute outsider, die tegen zijn eigen partij in, in een rol als multi-miljonair die zich profileert tot spreekbuis van de onderdrukten, onderweg ook nog eens alle - maar dan ook alle - regels van een spin-campagne overtreedt, heeft de Newyorkse zakenman sterker gedaan dat wat Peter Sellers in 1979 in zijn laatste onvergetelijke film uitbeeldde: Being There, het verhaal van een slome ongeletterde tuinman die enkel tv kijkt en tuinwijsheden uitstamelt, en die het tot president schopt.

 Wat president Trump in de praktijk levert zullen de komende weken en maanden leren. Zoals Henry Kissinger ooit schreef, zijn het de feiten en de gebeurtenissen van elke dag die de agenda dicteren en elke vorm van vooraf gevormde ideeën en beleidsvisies droogleggen. Afgaande op Trumps aanvaardingstoespraak in de verkiezingsnacht, kan het nog meevallen. Dit was geen fakkeltocht op Unter den Linden (foto: de parade van de hyena’s in Disney’s Lion King, geïnspireerd op Hitlers parade van 30 januari 1933), niet eens een mooi gestroomlijnde rede met briljante rethoriek à la Obama. Dit was improvisatie van een oude en op dat uur duidelijk ook zeer vermoeide man, die zelf van slag leek door wat hem was overkomen. Daarbij probeerde hij meteen alle modder van de campagne van zich af te schudden - ‘politics is nasty’ - en keek hij bijna smekend naar zijn ploeg van Republikeinen, in de hoop dat ze hem zullen helpen. Het wordt nu al uitkijken naar het boek dat onthult met welk doel Trump begin 2015 aan de campagne begonnen is, en of hij inderdaad toen geloofde kans te maken.


‘Democratie is, naar het woord van Churchill, het slechtste bestuurssysteem, op alle andere na’


 Natuurlijk heerst er paniek in de gevestigde orde, nog meer dan na de Brexit, nu alle conventionele regels zijn weggeveegd. Marketeers, peilers, media, politologen en alle experts die de even talrijke als vederlichte talkshows op de buis afdweilen, moeten hun handboeken herzien. Politici beseffen dat het fout zit met de greep die zij op hun achterban dachten te hebben, en dat hun job dus bedreigd is. Aan de top van de samenleving groeit daardoor de neiging om naar het fameuze zinnetje te grijpen dat Berthold Brecht in 1953 neerschreef, enkele weken na de neergeslagen arbeidersopstand in de DDR: kunnen we geen ander volk kiezen? Dat is echter zinloos, want dat werkt zo niet in een democratie.

 Zeer zeker heeft die democratie ooit Adolf Hitler opgeleverd, zoals de communistische leiders in de Sovjetunie tijdens de Koude Oorlog niet nalieten te benadrukken, telkens het Westen met pleidooien voor dat systeem kwam aandraven. Democratie is niet feilloos. Ze geeft via het algemeen stemrecht aan de grootste domkop onder ons evenveel macht in de stembus als aan het grootste genie. Terecht trouwens, want niemand van ons kan de pretentie opeisen om objectief te kunnen zeggen dat hij of zij de vermeende dommen van de vermeende slimmen kan scheiden. Daardoor is democratie, naar het woord van Churchill, het slechtste bestuurssysteem, op alle andere na. Of zoals wijlen Volksunie-voorzitter Hugo Schiltz verzuchtte telkens het Vlaams Blok weer groter werd: ‘de kiezer heeft altijd gelijk, ook als hij ongelijk heeft’.


Rockefeller


 Het helpt niet te razen, te vloeken, te tieren, te huilen of wanhopig te zijn, en evenmin de eigen overtuigingen overboord gooien. Wel moet men aanvaarden dat er een meerderheid van nieuwe meningen is ontstaan, die de maatschappij anders wil boetseren, en waar men, als men ooit nog macht wil om de eigen overtuigingen om te zetten, rekening mee zal moeten houden. Bovenal vraagt zo’n ‘revolution at the ballot box’ dat politici van traditionele partijen voor de spiegel gaan staan: heb ik de voeling met de kiezer verloren? Analyseer ik scherp genoeg waar de ontevredenheid vandaan komt, en is die al dan niet terecht? En wat doe ik hiermee?`

 Daarbij moet men ook verder kijken dan Marine Le Pen, waarvan de roots toch wat fascistische klei meehebben, of Nigel Farage, de bijwijlen zelfs geestige spreekbuis van Murdochs tabloids. Luister naar de taal waarmee ze scoren: tegen migratie, tegen globalisering (inbegrepen de Europese Unie), tegen het establishment. Heel weinig voor iets bepaald. Geraak niet meteen in shock over de eerste twee waarvan velen dachten dat ze goed waren voor de samenleving. Misschien is gewoon de aanpak van die goede ideeën verkeerd uitgedraaid? Of moeten we toch zelf die ideeën in vraag durven stellen?


‘De nieuwe rijken in Californië en New York hebben evenzeer vergeten - mede omdat er geen efficiënte vakbonden en socialisten meer zijn - dat de pendant van rijkdom een verhoogde sociale verantwoordelijkheid is


 Wat dieper kijkend merkt men een opstand tegen een wereld-verbeterende samenleving, die in haar eigen karikatuur vooral door politieke correctheid uitblinkt. Wij Europeanen, en nog meer de Amerikanen, willen de wereld naar westers model kneden. Daarvoor bekijken wij migratie in de eerste plaats als een humanitaire nood, moet onze ontwikkelingshulp liefst geen eigenbelang nastreven, willen we handel drijven met de hele wereld op gelijke voorwaarden, hopen we vrede te stichten met kredieten en zonder dekking van wapens, denken we dat we, meer dan de andere werelddelen, de planeet moeten redden die voor de klimaatondergang zou staan. Het zijn allemaal verdedigbare en zelfs mooie, genereuze verhalen. Maar wie goed luistert hoort dat precies al dit verworpen wordt door de ‘populisten’ en hun kiezers.

 Dan kom je op de nog diepere oorzaak, de echte. Sinds acht jaar gaat het westen economisch niet meer vooruit, Amerika nog een beetje, Europa als geheel niet meer, wat betekent dat Oost-Europa nog groeit en Zuid-Europa fors achteruit boert. In de dagelijkse realiteit van elk land betekent zo’n nul-gemiddelde dat er nog enkelen goed vooruitgaan, velen stagneren of achteruitgaan, en dat de herverdeling sowieso stokt of omgekeerd wordt. Onder het macro-beeld van stagnatie gaan miljoenen schrijnende individuele verhalen schuil.

 Het is geen toeval dat de Democraten van Hillary Clinton enkel nog wonnen in Californië en New York en een paar andere staten van de nieuwe economie van de miljardairs van Google, Apple en andere Facebooks. Die regio’s zijn wel nog vooruitgegaan, maar de nieuwe rijken hebben evenzeer vergeten - mede omdat er geen efficiënte vakbonden en socialisten meer zijn - dat de pendant van rijkdom een verhoogde sociale verantwoordelijkheid is. En dus heeft de rest van Amerika de vinger opgestoken en stemt die legendarische broedhaard van links, de arbeidersklasse, voor de Republikeinen (in Noord-Frankrijk haalt het FN zijn beste scores in de intrieste en verloederde oude communistische bastions). De internet-reuzen zullen straks - niet noodzakelijk al onder Trump - evenzeer tot sociaal gedrag gedwongen worden als honderd jaar geleden de Rockefellers en de Carnegies.


Slipje



 Er is anders gezegd, het voorbije decennium in de westerse wereld heel veel frustratie opgehoopt. De basis daarvan is sociaal-economisch. Maar de uitlaatklep, vaak ook met racistische ondertonen, is de reactie tegen migratie, vrijhandel en bij Trump ook het klimaatbeleid. Natuurlijk lokt dat heel emotionele reacties uit: de twee laatste zijn ideologische stokpaardjes, de eerste met de voeten treden lijkt een misdaad tegen menselijkheid, de racistische saus die alles doordringt klinkt hoe dan ook afschuwelijk bekend.

 En toch is de essentie van de boodschap die van de populistische kiezers uitgaat misschien toch goed te begrijpen: stop met de wereld te verbeteren op een dermate kostelijke manier dat - bij jarenlange stagnatie in de inkomsten - onze eigen sociale noden, de stabiliteit van onze welvaart of onze eigen groeikansen er bij inschieten. De link tussen de realiteit van de stagnatie en de expansie van het wereld-verbeterende beleid is in de concrete feiten weliswaar veel minder groot dan in de geesten van de ontevreden kiezers, maar dat is een vaststelling waar men in de huidige context weinig mee opschiet.

 En er zijn waarschijnlijk ook heel wat beleidslijnen voor verbetering vatbaar. Eerder signaleerden we al dat de vrijhandel ook aan een wet van dalende meeropbrengsten onderworpen schijnt te zijn. Paul de Grauwe, de Vlaamse economist van de Londen School of Economics, merkte onlangs op dat de milieukost van al het transport in die vrije wereldhandel niet echt meegerekend wordt. Ruim twintig jaar geleden al signaleerde een Groen Europarlementslid, Paul Staes, die problematiek op een persconferentie aan de hand van een piepklein slipje waarvan de elastiek, de stof en het label vanuit drie uithoeken van Europa waren getransporteerd en dan geassembleerd.

 Vooral is met de toenemende vrijhandel van de jongste decennia steeds minder rekening gehouden met de sociale neveneffecten van het afbreken van handelsbarrières, iets wat een Jean Monnet bijvoorbeeld in de beginjaren van de Europese Unie wel nadrukkelijk deed. Vrijhandel verlaagt de prijs van een product door het te laten vervaardigen op de plek waar dat het meest efficiënt en het goedkoopst gebeurt. Maar hij vernietigt ook jobs bij de minder productieve concurrenten en dwingt hen tot het zoeken van ander werk. Die overgang begeleiden en aanvaardbaar maken is wel het minimum dat men bij vrijhandelsakkoorden mag verwachten.


‘Je hebt in de westerse samenleving een al reuzengroot
 en nog groeiend sociaal probleem van laaggeschoolde arbeidskrachten dat je zeker niet oplost met
alleen maar meer sociale zekerheid’


 Migratiebeleid is overduidelijk voor verbetering vatbaar. Er is principieel geen bezwaar tegen het aantrekken van arbeidskrachten uit het buitenland en tegen het opvangen van reële vluchtelingen. Alleen blijkt het aanpassingsvermogen van een samenleving - en dan zeker een met stagnerende inkomsten - beperkt. Vluchtelingen van culturen met een ingebakken aversie voor het westen - de Arabische bijvoorbeeld - blijken duidelijk moeilijker integreerbaar dan andere. Teveel arme migranten ineens opvangen leidt tot exploderende kosten en een crowding-out van de lokale rechthebbenden op sociale hulp, die het louter statistisch beter hebben dan de nieuwkomers en dus minder recht kunnen laten gelden. Migratie is in beperkte hoeveelheden doorgaans een zegen, in overvloedige mate en bij een slecht georganiseerde opvang en integratie een recept voor algemene verarming. De inkomensstatistieken van Antwerpen en Brussel laten duidelijk zien hoezeer het gemiddelde inkomen in beide steden de laatste vijftien jaar vele percenten achteruit is gegaan ten opzichte van het Vlaams of Belgisch gemiddelde.

 Politiek kon de cocktail van dit alles niet anders dan explosief worden, wat nu inderdaad helemaal blijkt. En dus zal men moeten afstappen - zoals ook de Duitse sociaaldemocraten vandaag onderkennen - van de praktijk dat de humanitaire toegang het enige migratiekanaal is naar Europa, eentje zonder plafond en hoe dan ook veel te ruim geïnterpreteerd, onder meer door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Canada wijst daar, al langer dan vandaag, de weg, met goed georganiseerde en jaarlijks geplafonneerde economische, zowel als humanitaire migratie.

 De combinatie van de twee problemen - migratie en vrijhandel - heeft, samen met de economische stagnatie, ook de sociale problematiek van de werknemers met de laagste lonen verscherpt. Die waren in West-Europa al voor een goed stuk uit de markt geprijsd door de goedbedoelde minimumlonen en dus gedoemd op sociale uitkeringen te leven, al dan niet aangevuld met een bescheiden zwart inkomen. De massale migratie van jonge mannen op zoek naar werk die met een vermeend humanitair motief in onze samenleving erkend worden heeft dat probleem verscherpt: illegaal of onder het minimumloon kunnen ze werk vinden, legaal ligt het loon voor hen minstens initieel te hoog om aangeworven te worden en geïntegreerd te geraken. Afdingen op het minimumloon - ook tijdelijk - kan hen helpen, maar riskeert nog verder de autochtone laaggeschoolde werknemers uit de markt te prijzen. Dat blijkt nu al bij de jongeren in Nederland die tussen 17 en 21 tegen 60 tot 90 % van het minimumloon kunnen werken.

 Daar bovenop ent zich, steeds scherper, de digitale revolutie, die allerlei nieuwe vormen van automatisering mogelijk maakt, wat in de Verenigde Staten er al toe leidt dat de economische groei niet meer evenredig veel nieuwe banen oplevert. Voeg daar de toenemende flexibiliseringsdruk aan toe - die in bepaalde opzichten een zegen voor de werknemer kan zijn, maar in onze buurlanden ook tot forse nieuwe uitwassen van regelrechte uitbuiting leidt - en je hebt alles samen een al reuzengroot en nog steeds groeiend sociaal probleem van laaggeschoolde arbeidskrachten, dat je zeker niet oplost met alleen maar meer sociale zekerheid. 


Diehards


 Barack Obama erkende tijdens zijn bezoek aan Duitsland deze week in een tv-interview dat veel kiezers die verandering wilden in 2008 en daarvoor op hem hadden gestemd, nu waarschijnlijk met hetzelfde motief voor Trump hebben gekozen Ideologie speelt hoe langer hoe minder een rol in de keuze van elke kiezer. Essentieel is het buikgevoel of men de dingen grotendeels wil laten zoals ze zijn, dan wel ze wil veranderen.

 Misschien is dat wel de grootste impuls achter het populisme. Het moet anders, economisch uiteraard, maar ook in de aanpak van veel maatschappelijke problemen. De kritiek die daarbij uitermate virulent aan het adres van de heersende politici wordt geuit - en waar ook Trump in zijn campagne uitermate goor in was - vertaalt een heftig en niet eens onterechte frustratie om de dingen ook echt te zien veranderen. De traditionele partijstructuren lijken steeds meer op afgesloten paleizen waarbinnen ieder vooral met zijn eigen carrièreplanning bezig is. Tegelijk groeien de blokkeringen in het beleid, van het totale onvermogen om het mobiliteitsprobleem aan te pakken, tot de vaststelling dat de armoede maar blijft stijgen, ook al maken sociale uitgaven in de meeste regeringsbudgetten inmiddels de helft van het geheel uit.

 De hoop is dat we misschien toch over een decennium of zo kunnen terugkijken op een periode na 2016 waarin grote vernieuwingen werden doorgevoerd. Dat moet dan  een beter geregelde migratie opleveren.  Of lagere sociale bijdragen, beter onderwijs, en gerichte herscholing voor laaggeschoolden in de arbeidsmarkt. Dat zal waarschijnlijk naar een pauze in de rush naar meer vrijhandel leiden en in het minst slechte geval een terugkeer van bescheiden protectionistische maatregelen, zonder daarom de economie als geheel te ontwrichten (zoals in de periode 1875-1895 in Europa).


‘Populisme stelt de westerse democratie voor de grootste uitdaging sedert de economische en politieke crisis van de
jaren dertig van vorige eeuw’


 Misschien moeten we ook naar een sociale zekerheid evolueren met een overheidsbescherming tegen armoede en privé-bescherming tegen de rest van het inkomensverlies (en in verhouding tot het inkomen), naar een armoedebeleid dat lokaal wordt gevoerd en daardoor veel meer geïndividualiseerd kan zijn, naar een hervormd ontwikkelingsbeleid (dat nu groeiende kritiek krijgt uit Afrika), naar milieuwetgeving waarvan de kostprijs (bijvoorbeeld bij het bouwen van huizen) ook bekeken wordt naar de lagere inkomens toe.

 Nog denkbaar zijn een Europese Unie die bescheidener wordt in haar bevoegdheden, misschien zelfs terug kleiner, maar dan wel met een verkozen federale regering. Of een terug volop door de overheid gestimuleerd investeringsbeleid in woningen en infrastructuur, een onderwijs dat de mogelijkheden van het internet om de muren van de klaslokalen te doorbreken volop mee neemt, of  een versterking van het gezag van de uitvoerende macht en tegelijkertijd meer raadplegingen van de burgers. Finaal is ongetwijfeld nood aan het voorbereiden en doorvoeren van de maatschappelijke omwentelingen die technologische vernieuwingen als 3D-printing, elektrische en zelfrijdende wagens, persoonlijke vliegtuigjes, of internet-shopping vandaag al mogelijk maken.

 Populisme stelt de westerse democratie voor de grootste uitdaging sedert de economische en politieke crisis van de jaren dertig van vorige eeuw. De neigingen tot racisme, egoïsme en nationalisme zijn onmiskenbaar. Daartegen meteen een beschot optrekken zal alleen maar tot een verscherping van die tendens leiden. De politieke kunst van de komende jaren bestaat er in terug aanhang te vinden bij die kiezers die uit begrijpelijke ontevredenheid mee voor de populisten kiezen, maar daarom geen diehards inzake racisme, nationalisme en egoïsme moeten zijn, worden of blijven.



Saturday 5 November 2016

De stagnatie van het Westen (2 en slot)



 Woensdagmorgen weet de wereld wie de komende vier jaar de 45ste president van de Verenigde Staten zal zijn. Inmiddels wordt de 44ste, Barack Obama, systematisch verweten dat onder zijn acht jaar aan het hoofd van de machtigste natie ter wereld, de Amerikaanse invloed – en de westerse in het algemeen – fors teruggedrongen is. Maar is die bewering ook juist?


 Op het eerste gezicht hebben de Verenigde Staten de voorbije acht jaar inderdaad aan invloed verloren, op een manier die niet meer gezien was sinds Jimmy Carter eind de jaren zeventig. Die liet de invloed van de Sovjetunie groeien in Afrika en Azië, zonder repliek te kunnen geven, en verloor Iran als schakel in Amerika’s netwerk van bondgenoten.


‘Barack Obama is de president onder wie drones, in combinatie met uitstekende inlichtingen, het geprefereerd instrument werden voor acties die vanuit het Witte Huis gepland en geleid worden, zonder veel inmenging van het Congres’



 Onder Barack Obama trokken de Verenigde Staten en hun bondgenoten hun troepen zo goed als terug uit Irak en Afghanistan. Amerika had geen weerwerk op Vladimir Putins militaire avonturen in Oekraïne, Georgië en Syrië, noch op China’s agressieve beleid in de Zuid-Chinese Zee. Evenmin kon het iets doen tegen het door Peking beschermde meest gevaarlijke regime ter wereld, in Noord-Korea. Obama schijnt tijdelijk nu ook Amerikaanse invloed in de Filippijnen te verspelen. Bovenal sloten de VS in het Nabije Oosten een betwiste deal met het onveranderlijk radicaal-islamistische Iran, hadden ze amper greep op de verwikkelingen van de mislukte Arabische lente en dreigde Obama wel inzake de burgeroorlog in Syrië, maar beet hij niet.

 Maar had de president een andere keuze? Onder George W. Bush leerde de Amerikaanse strijdmacht dat ze in staat is als geen andere ooit voorheen in de geschiedenis om razendsnel en onweerstaanbaar complexe landen en territoria te veroveren. Ze ondervond echter ook dat ze bij het handhaven van die verovering geen weerwerk heeft tegen geradicaliseerd verzet dat zonder scrupules gebruik maakt van terreur en zelfmoordsoldaten. De conventionele militaire overmacht blijft, zoals Harry Truman in 1950 al wist, enkel bruikbaar bij een bevolking die ze zelf in grote meerderheid als bevrijdend onthaalt, in sommige gevallen als afdreiging tegen avonturiers op het wereldtoneel, en in alle gevallen enkel als alle andere mogelijkheden uitgeput zijn, en er een reëel gevaar dreigt bij het uitblijven van militaire actie.

  Zeggen dat Obama de macht van de Verenigde Staten heeft uitgehold is echter een karikatuur. Er is, in de acht jaar die hij in het Witte Huis zat, amper bespaard op het defensiebudget. De nodige moderniseringen bij vooral de vloot en de luchtmacht zijn ingezet. Amerika draagt 90 % van de westerse militaire inspanning tegen IS, redde een aantal van de Europese naties in hun overmoedig ingrijpen in Libië in 2011, en levert de grootste troepenmacht in de versterking van de oostgrens van de Navo tegen Rusland. Het bouwt een subtiele relatie van bondgenootschap uit met India, dat militair een zachtaardige grootmacht is vergeleken bij China, maar zich wel wapent tegen de groeiende instabiliteit zowel ten oosten als ten westen van het subcontinent.



‘Het oude continent speelt militair al lang geen rol meer in de wereld, zoals het debacle in Libië bewees. Politiek blijft het hopeloos verdeeld, economisch zwakt zijn rol af’



 Bovenal is Barack Obama de president onder wie drones, in combinatie met uitstekende inlichtingen, het geprefereerd instrument werden voor acties die vanuit het Witte Huis gepland en geleid worden, zonder veel inmenging van het Congres. Ze dienden als militair antwoord - vaak efficiënt en vooral ver van de camera’s - tegen de leidende figuren van IS, Al Qaeda  of de Taliban. De drempel om drones vroeg of laat ook tot terreurwapens te maken is daarmee gevoelig verlaagd. Hezbollah heeft er al mee geëxperimenteerd tegen Israël. Maar voorlopig gelden ze als bewijs dat Barack Obama’s militair beleid sterk geleek op dat van Teddy Roosevelt ruim honderd jaar eerder: speak softly and take a big stick with you.

Putin

 De wereld is vandaag niet noodzakelijk minder stabiel dan twintig, vijfentwintig jaar geleden toen de Sovjetunie net uiteen gevallen was en Joegoslavië bloedig bezig was dat ook te doen, toen India en Pakistan met kernbommen experimenteerden, toen in Congo Mobutu wegviel en in Indonesië generaal Soeharto, toen een westerse krijgsmacht Koeweit moest bevrijden en nadien regelmatig cruise missiles afvuurde op Bagdad.

 Latijns-Amerika is vandaag een oase van democratie en razendsnelle ontwikkeling, lekker ver weg van grote wereldproblemen, ook al zijn er grote interne spanningen in Mexico, Brazilië en uiteraard Venezuela. Afrika lijdt onder de toenemende agressiviteit van islamisten in het noorden en onder het rauwe neo-kolonialisme – nog brutaler op grondstoffen en profijt gericht als dat van de Europeanen in de 19de eeuw – van China. Maar het kent ook steeds meer hoopvolle verhalen van snelle ontwikkeling, vooral in het zuiden en zuidoosten van het continent.

 Het Nabije Oosten is sinds de mislukte Arabische revolutie van 2011 een poel van ellende, met Marokko, Jordanië en wat emiraten aan de Golf als uitzondering. Egypte heeft een hardere dictatuur dan voorheen. In Syrië wordt het handhaven van het bloeddorstige regime van de Assads weer een optie. In Saoedi-Arabië verhardt het regime, zelfs in zijn al radicaal-islamistische ideologie en in zijn buitenlands expansionisme. Voor Iran moet men verhopen dat het akkoord van begin dit jaar met het westen helpt de interne maatschappelijke tegenstellingen te doen kantelen in het voordeel van diegenen die de versleten dictatuur van de sjiitische hogepriesters willen verzachten. Isräel houdt zich inmiddels gedeisd, telt de slagen bij de vroegere tegenstanders, heeft wat binnenpretjes over de kennismaking van de betweterige Europeanen met Arabische terreur, maar vertoont intern nog weinig van de dynamiek die het vroeger had.

  In de rest van Azië woont de helft van de wereldbevolking. China is de risico-factor, omdat het een dictatuur van een partij blijft. Die heeft al haar ideologie afgeworpen, waardoor enkel het nationalisme nog een basis van samenhorigheid is, maar is extreem afhankelijk van het behoud van economische groei. Zelfs bij de geringe terugval van de voorbije jaren blijkt hoe snel het regime in Beijing zich agressiever gaat gedragen naar buiten uit.

 Een kleinere risico-factor is Pakistan, dat zich snel blijft ontwikkelen en tegelijk nooit helemaal het aureool van potentiële failed state afwerpt. Zijn militairen handhaven de absurde rivaliteit met India om zelf te overleven. Het zuidoosten van Azië schaart zich stilletjes dichter bij de Verenigde Staten tegenover het machtsvertoon van Beijing – en de onwil van dat land om een eind te maken aan de absurditeit van Noord-Korea -, in naam van de vrijhandel en wat democratie. Hoe kwetsbaar die laatste blijft in een werelddeel dat een dergelijk systeem pas een goede kwarteeuw kent, bewijzen onder meer de Filippijnen en Thailand.

 Tenslotte Europa. Het oude continent speelt militair al lang geen rol meer in de wereld, zoals het debacle in Libië bewees. Politiek blijft het hopeloos verdeeld, economisch zwakt zijn invloed af. Populistische bewegingen intern dringen aan op een nieuw Europees egoïsme en de afbouw van een humanitair engagement wereldwijd, zowel tegenover migranten als inzake ontwikkelingshulp en vrijhandel. Rondom het continent zijn de brandhaarden niet te tellen en zijn twee van de grote buren – Rusland en Turkije – weer op dictaturen overgeschakeld. Hun aanpak vindt zelfs wat voorzichtige navolgers binnen de Europese Unie zoals Viktor Orban in Hongarije en Jaroslaw Kaczynski in Polen.



‘Met het einde van de groei en de gigantische vergrijzingsklap binnen het komende decennium gaat ook China roerige tijden tegemoet’


 Tegenover Putins militaire avonturen heeft de Europese Unie geen antwoord. Inzake de Oekraïne kon ze een onstabiele wapenstilstand bereiken met wat weinig indrukwekkende economische sancties en vooral het loslaten van de democratische en Europese aspiraties van een meerderheid van de Oekraïense bevolking. Zelfs in het Europees Parlement rijzen nu stemmen op om de Europese defensie-inspanningen op te voeren, maar voorlopig zijn die roepende in de woestijn. De Unie zelf maakt een ongekende crisis mee, ook in haar leiding waar het teveel aan gedulde nitwits zich begint te wreken. De dynamiek van samenwerking en vrijhandel is weg, zeker nu die oude wereldmacht, Groot-Brittannië, het voor bekeken houdt.  Er is gelukkig wel, en nog altijd, vrede, en zelfs welvaart. Maar hoelang nog?

Calimero

 De westerse invloed in de wereld is de jongste tien jaar ongetwijfeld een stuk gekrompen. De mislukte invasie in Irak, het verhaal van uitgebreide Amerikaanse folteringen daar, en van Guantanamo, hebben net als de oorlog in Vietnam destijds een klap toegediend aan de westerse geloofwaardigheid. De financiële en economische crisis van de afgelopen acht jaar deden twijfels groeien aan de liberale economie, en nu in het Westen zelf aan het idee van vrijhandel. Het verlies van Turkije, Rusland, Thailand of de Filippijnen uit de familie van ontluikende of al reële democratieën is tekenend. De stagnatie van Japan, Europa en in mindere mate de VS roept twijfels op. De Arabische revolutie, die in essentie democratisch was, mislukte, vergelijkbaar met die van 1848 in Europa, omdat democratie uiteindelijk naar de overwinning van het conservatieve platteland leidde. De steden verkozen in dat geval een terugkeer van de militairen.

 Toch hoeft die teruggang van het westen net als in de jaren zeventig geen fataliteit te zijn. Uiteraard krimpt het aandeel van de Verenigde Staten en Europa samen in de wereldeconomie vandaag tot 35 %, daar waar het in 1945 nog meer dan het dubbele was. Maar dat is eerder een symptoom van toename van welvaart elders, waarvoor geen betere impuls gevonden is dan de combinatie van vrede, vrijhandel en democratie die het eerst in Europa en Amerika tot stand kwam.

  Dictaturen destabiliseren dat patroon uiteraard. Ze bestaan immers maar bij de gratie van de eigen sublimering van vermeende buitenlandse vijanden. Ze zijn vooral symptomen van het falen in de zoektocht naar een evenwichtige welvaart voor de eigen bevolking, en dus op termijn altijd gedoemd. China lijkt daarop nog even een uitzondering, maar met het einde van de groei en de gigantische vergrijzingsklap binnen het komende decennium (als gevolg van de gedwongen een-kindpolitiek sinds de jaren zeventig) gaat dat land roerige tijden tegemoet en is de nieuwe welvaart daar nog lang niet verzekerd.



Vraag aan een Chinees, een Arabier of een Rus waar naartoe hij het eerst zou emigreren en het antwoord ligt zo voor de hand’



 Het westen – vooral de Verenigde Staten - blijft inmiddels op wereldschaal veel meer superieur dan die 35 % van de wereldeconomie doet uitschijnen, als men het over investeringen, research (zowel middelen als resultaten), onderwijs, innovatie, of het creëren van wereldleiders in het bankwezen of bedrijfsleven heeft. De wereldhandel blijft maar mogelijk dankzij de waarborg van de Amerikaanse vloot inzake de veiligheid van de zeven wereldzeeën, met de elf vliegdekschepen van de Navy (foto van AP: drie van de elf, en wat hulpmiddelen) die talrijker zijn dan wat wat de rest van de wereld op dat vlak bijeen kan brengen. Vraag aan een Chinees, een Arabier of een Rus waar naartoe hij het eerst zou emigreren en het antwoord ligt zo voor de hand.

 De gekrompen economische power betekent wel dat de middelen voor de eigen defensie – in de brede zin van het woord, dus ook met diplomatie of in de strijd tegen terrorisme – relatief beperkter worden. Samen met het besef dat het militair instrument, hoe sterk soms ook, maar in specifieke omstandigheden bruikbaar is, zal dit bij de volgende Amerikaanse presidenten ongetwijfeld tot een gerichter inzet van de overzeese middelen van de VS leiden, een proces dat onder Barack Obama is begonnen.

 Het grootste belang van Amerika ligt daarbij in Azië, niet meer in Europa. Dat Washington iedere keer de West-Europeanen, die hun eigen buitenlands beleid verwaarlozen en tegenover de VS nog al te vaak blijk geven van Calimero-frustraties, zullen blijven bijspringen in tijden van nood, wordt hoe langer hoe minder waarschijnlijk.