Acht jaar na het uitbreken van de grootste
crisis in de westerse economie sinds tachtig jaar, lijkt het
voornaamste politiek slachtoffer die beweging te zijn waarvan je normaal
gesproken het eerste antwoord had moeten verwachten: de Europese sociaaldemocraten,
en links in het algemeen. Pijnlijke verdeeldheid, en vooral een onvermogen
om tot een nieuwe aanpak te komen, maken dat de politieke strijd in Europa zich
steeds vaker gaat afspelen tussen rechts en extreem-rechts.
Er is
vandaag nauwelijks een zieliger beeld van Europees links te bedenken dan de
wekelijke politieke peiling van de Nederlandse socioloog Maurice De Hond. De
PVV, de populistische partij van Geert Wilders, zou daarin op dit ogenblik 37 zetels halen, 13 zetels meer dan de
tweede grootste partij, de rechts-liberale VVD van minister-president Mark Rutte.
Als dat bewaarheid wordt bij de parlementsverkiezingen van 2 maart – drie maand is wel een eeuwigheid in verkiezingsperiodes – wordt Wilders minister-president. Ofwel heeft men
minstens vijf partijen nodig om hem uit het Torentje te houden.
In het
licht van dat perspectief, valt vooral de verdeeldheid van centrum-links op.
Als we de SP als te links-populistisch buiten beschouwing houden, zouden D66 en
Groen-Links elk 14 zetels behalen en de Pvda 10. Samen is dat ook maar 38
zetels. Maar je zou toch denken dat als heel de linkerzijde nu al jaren
schreeuwt dat Wilders een groot gevaar is voor de democratie, men de krachten zou
bundelen om zelf te trachten dat Torentje binnen te halen. Natuurlijk hebben de
drie partijen elk hun traditie, hun clan-parfum, de gekoesterde littekens van
oude onderlinge vetes en hun ego’s, maar programmatorisch zijn de verschillen
minimaal. Van enige samenwerking is echter geen sprake. Bijna begin je, mutatis
mutandis, te begrijpen hoe Hitler destijds zo gemakkelijk de macht kon grijpen,
met ook maar 33 % van de stemmen.
In
Frankrijk zal links op zijn minst met drie kandidaten aantreden in de presidentsverkiezingen
van 23 april: Emmanuel Macron, tot voor enkele maanden nog minister in de
regering-Valls; opnieuw Jean-Luc Mélenchon, een gewezen PS’er die in 2012
vooral stemmen van de gewezen communisten meekreeg; en diegene van acht
kandidaten die op 22 en 29 januari als eerste zal eindigen in de
voorverkiezingen van de Parti Socialiste en twee kleine groene partijen (samen
de ‘Belle Alliance’). De perspectieven voor links bij de verkiezingen zijn niet
goed, na vijf jaar sukkelend presidentschap van François Hollande. Manuel Valls, de huidige premier en
vermoedelijke kandidaat van de PS, is een sterkere persoonlijkheid dan het
aftredend staatshoofd, maar is binnen de linkerzijde polariserend. De keuze
voor elke linkse kiezer in Frankrijk zal nochtans eenvoudig zijn: het is hem of
Marine Le Pen die tegen de favoriet François Fillon zal mogen aantreden in de
tweede stemronde.
‘De traditionele
arbeidersklasse krimpt, tekende Blair altijd weer voor, door de automatisering
van grote delen van de industrie, en dus moeten we op de groeiende middenklasse
inzetten
om macht te kunnen
uitoefenen’
In
Italië is Matteo Renzi, drie jaar geleden na een interne machtsstrijd in de socialistische
PD ingehaald als de nieuwe vaandeldrager van links, alweer weggestemd. In
Groot-Brittannië is Labour sinds de verkiezing van de 67-jarige Jeremy Corbyn
tot partijvoorzitter in juli 2015 vooral met interne ruzies bezig. In Spanje
heeft de PSOE dit najaar haar voorzitter Pedro Sanchez afgezet om de weg vrij
te maken voor steun aan een minderheidskabinet van de conservatieve rivaal
Mariano Rajoy – met wie Sanchez niet in zee wou – uit vrees voor een derde
verkiezingsnederlaag in een jaar.
In de
Scandinavische landen en Finland is de vanzelfsprekendheid van
sociaaldemocratische regeringen al sinds de eeuwwisseling weg. Ze vormen er nu
eerder uitzonderingen op een reeks centrum-rechtse of rechtse kabinetten, vaak
al met populisten erbij. In Duitsland en Oostenrijk, de twee oudste bastions
van de Europese sociaaldemocratie, houden SPD en SPÖ stand als grote partijen
maar met stemmenpercentages die schommelen rond de 25 % in plaats van de 40 %
van weleer. In de VS tenslotte zijn de Democraten, na hun meest linkse
president sedert Franklin Roosevelt, voorlopig electoraal van de kaart geveegd
door Donald Trump.
Blair
Iets
meer dan tien jaar geleden regeerden Tony Blair, Gerhard Schröder, Romano Prodi
en José Luis Zapatero in de belangrijkste Europese hoofdsteden, op basis van
een beleidslijn die door Blair en New Labour was ontwikkeld: men aanvaardde de
liberale economie zoals ze door Margaret Thatcher en Ronald Reagan in de jaren
tachtig van de twintigste eeuw was heruitgevonden, en zette de overduidelijke
economische vruchten daarvan om in herverdeling en investeringen in openbaar
vervoer, milieubeleid, de gezondheidszorg en – een beetje – onderwijs. De
traditionele arbeidersklasse krimpt, tekende Blair altijd weer voor, door de
automatisering van grote delen van de industrie, en dus moeten we op de
groeiende middenklasse inzetten om macht te kunnen uitoefenen.
Men
moest wel wat rechtse pillen slikken.
Voor Blair was dat de invasie in Irak onder druk van George W. Bush,
voor Schröder de verlaging van de laagste lonen (mini-jobs) in Agenda 2010, onder
druk van de Duitse industrie die hem afdreigde met een massale verhuis naar de
nieuwe EU-lidstaat Polen. Maar al bij al vond er inderdaad een spreiding van de
welvaart plaats die op haar beurt de hoogconjunctuur verlengde en stabiliteit
en toekomstperspectief bracht. Blair en co worden vandaag verketterd, maar de
balans van hun beleid mag gezien worden.
De hele strategie daarachter is natuurlijk onderuit
gehaald door de bankcrisis van 2008 en de daaropvolgende acht jaren van
economische recessie en stagnatie. De neoliberale geldpomp was gecrasht, en dus
was er geen geld meer om te herverdelen. Traditioneel, zoals bij elke
economische crisis, reageerde de kiezer conservatief, naar het behoud van wat
er was, en nadien – na verloop van enkele jaren en het besef dat een dergelijk
beleid van bewuste stagnatie ook niet helpt – naar bewegingen die vooral een
afbraak van het verleden beloven, zonder duidelijk toekomstbeeld.
De
sociaaldemocraten blijven vandaag verweesd achter. Ze blijken moeite te hebben
met het opgeven van de neoliberale economische principes en hebben niets meer te herverdelen. Ze
verliezen de middenklasse, die in haar geheel ontevreden is omdat ze ten dele
stagneert en ten dele achteruitboert. Wat overbleef van de arbeidersklasse hebben
ze haast volledig verloren aan extreem-rechtse en populistische groepen (ook
uiterst linkse, zoals de PvdA/PTB in België), vooral als gevolg van de
migratieproblematiek.
‘Bovenal is er de –
ook voor de werknemers - rampzalige verzwakking van de vakbonden, die vooral in
hun leidende structuren en bij gebrek aan interne democratie en decentralisatie
zijn blijven vastzitten in het denken van de industriële samenleving’
Het
enige wat hen de vorige jaren leek te binnen schieten, was de jacht op bankiers
en fraudeurs. Dat was terecht, vanuit het rechtvaardigheidsgevoel van het
electoraat en in de wetenschap dat er op dat vlak door rechts te weinig is
gecorrigeerd. Maar het creëerde bij gebrek aan andere ideeën ook opnieuw de
fatale indruk dat links hoofdzakelijk gekenmerkt wordt door een onverzadigbare
drang naar meer belastinginkomsten. Er zijn weinig betere methodes om jezelf
onpopulair te maken.
Andere
factoren spelen ook tegen de sociaaldemocraten. De tijdsgeest in de eerste fase
van elke economische crisis, zo leert het verleden, is altijd tegen hervormers,
iets waar bijvoorbeeld ook liberalen onder lijden. De verdeeldheid in de jacht
op de linkse kiezers in de middenklasse door de opkomst van de groenen – die
vooral bij hooggeschoolde overheidsambtenaren, de gesubsidieerde sectoren en de
sociaal-economische bovenlaag van de migranten rekruteren – is bestendigd
geraakt.
Bovenal
is er de – ook voor de werknemers - rampzalige verzwakking van de vakbonden,
die vooral in hun leidende structuren en bij gebrek aan interne democratie en
decentralisatie zijn blijven vastzitten in het denken van de industriële
samenleving, en die vegeteren in het beheer van de spaarpotten van de sociale
zekerheid.
Anseele
Het
goede nieuws voor de versnipperde en wegkwijnende
sociaaldemocraten is dat er opportuniteit te over is. Sterker zelfs: tenzij we
in Europa toch in echte dwaasheden vervallen, met ieder land voor zich en hoge
grenzen waar finaal enkel soldaten nog over kunnen, zou het volgende decennium,
de jaren twintig, best wel dat van de opnieuw triomferende sociaaldemocratie
kunnen zijn. Het volstaat daarvoor het potentieel in de huidige evoluties op te
pikken, en enkele bestofte denkpatronen en dogma’s af te leggen.
De
oefening blijft in se eenvoudig: hoe kneed ik een boodschap en een
project die de 40 tot 50 % van de minst verdienenden zodanig in hun belangen
kunnen aanspreken dat ze mij aan de macht brengen? Al de rest is prietpraat,
hoezeer ideologische debatten de hooggeschoolde militanten ook de gelegenheid
geven hun deskundigheid te bewijzen. Vader Anseele, inmiddels ruim een eeuw
geleden had gelijk dat het volk biefstukken vroeg. Marx, wat kon dat de
arbeider schelen…
‘Als straks Italië de
Europese Unie opblaast, zal Angela Merkel – die op dat vlak, weliswaar
opgejaagd door een hysterische publieke opinie, vanuit een eng Duits belang
heeft gehandeld – daar de verantwoordelijkheid voor toegeschoven krijgen,
bovenop een tros eredoctoraten uit Vlaanderen in volle Duitse
verkiezingscampagne’
De
opportuniteit zit in het economische. In de jaren zeventig van de twintigste
eeuw leverden inflatie, de galopperende overheidsuitgaven en de verroeste overheidsbedrijven
de kern van de crisis, en riepen ze een terechte economisch-liberale reactie
op. Nu zijn het de excessen van dat systeem, na een kwarteeuw van succes, die
gecorrigeerd moeten worden: de te weinig gereguleerde financiële sector, de
excessieve en hyper-emotionele schommelingen van de beurs, de kwartaal-dictatuur
van de bedrijfsresultaten, de afgeschafte kapitaalcontroles, de te snelle
globalisering. Liberalen zullen ook de
oefening moeten doen hoe ze daar mee omspringen, maar voor de sociaaldemocraten
is dit een kans.
Ook het
conservatieve concept van budgetsanering heeft dit keer, anders dan in de jaren
tachtig, maar net als bij Heinrich Brüning en anderen in de jaren dertig,
contraproductief gewerkt. Terwijl de EU een rigied begrotingsbeleid blijft
opleggen in een crisis die begon met een crash aan monetaire liquiditeit, voert
de ECB precies een expansief monetair beleid dat echter zowel inzake
economische groei als inzake de officiële doelstelling van hogere inflatie niet
aanslaat.
De
centrale oorzaak is de weigering van Duitsland om – anders dan vroegere
grootmachten zoals Groot-Brittannië en de VS – zijn financiële surplussen uit
zijn expansie in de wereldeconomie te recycleren naar diegenen binnen Europa
die in de gracht van die wereldeconomie zijn gesukkeld. Als straks Italië
daarom de Europese Unie opblaast, zal Angela Merkel – die op dat vlak,
weliswaar opgejaagd door een hysterische publieke opinie, vanuit een eng Duits
belang heeft gehandeld – daar de verantwoordelijkheid voor toegeschoven
krijgen, bovenop een tros eredoctoraten uit Vlaanderen in volle Duitse
verkiezingscampagne.
Er is
voldoende ruimte voor een links geïnspireerd economisch beleid. Als inflatie
aanwakkeren een doelstelling van de ECB is, waarom kan de eerste echte
netto-loonsverhoging in veertig jaar voor de loontrekkende werknemers in heel
de Europese Unie, al dan niet in de vorm van een belastingverlaging, niet
bespreekbaar zijn? Als Donald Trump vindt dat staal een beschermde Amerikaanse
sector moet zijn die men niet kan laten gaan en zo de baas van US Steel ruim
tienduizend nieuwe arbeidsplaatsen doet beloven, heeft het dan geen zin eens te
bekijken wat essentieel is voor onze economie en tewerkstelling, en dus
afgeschermd mag worden?
‘Misschien moeten sociaaldemocraten af en
toe wat minder achternalopen wat groenen voorstellen’
Als de
deregulering van de elektriciteitsmarkt enkel duurdere tarieven oplevert, neemt
de overheid dat dan niet beter weer over? Als China, weliswaar in een dictatuur
die gedoemd is te crashen onder de eigen corruptie en gedachtenpolitie, of
Singapore, een autoritair geleide stadsstaat, bewijzen dat overheidsbedrijven
wel degelijk dynamisch kunnen zijn, kan men daar dan toch niets van leren? Als
medebeheer door werknemers een sterke factor van verankering en stabilisering
van bedrijven zou kunnen zijn, heeft het dan geen zin daarover na te denken?
Solidariteit
Het
feit dat populistische partijen met een steeds groter aandeel van kiezers, die
diep ontevreden zijn, gaan lopen, dwingt de linkse partijen, net als klassiek
rechts, de eigen premissen grondig te herbekijken. De Titanic stevent op de
ijsberg af, ontkennen dat die daar ronddrijft heeft geen zin, het roer omgooien
des te meer. Voor links geldt bijvoorbeeld dat de precies de mensen met de
laagste inkomens in de samenleving massaal naar de populisten overstappen. De
voornaamste reden daar is migratie, die vooral in stedelijke buurten met de
laagste inkomens merkbaar is.
Die
burgers behoren echter zonder enige twijfel tot de doelstelling van ‘onderste
40 of 50 %’ van het kiezerskorps. Dus moet men ze terugwinnen. En de knoop
doorhakken rond de vraag: hoever reikt onze solidariteit? Het spanningsveld
tussen quasi-louter nationaal georganiseerde sociale zekerheid en sociale
structuren, en de hoop in heel de wereld op een sprong naar onmiddellijke welvaart
in het westen, al dan niet via misbruik van de asielprocedure of echte nood, is
veel te groot. Idealiter zal men uitkomen op een meer Europees geharmoniseerd
sociaal beleid, en tegelijk een beperking van de immigratie van buiten uit tot
wat Europees nodig en mogelijk is, dat wil zeggen: een stuk economische
migratie om demografische redenen, en een surplusje van herverdeling, in
functie van de economische groei, naar armere delen van de rest van de wereld
toe.
‘Hoe ver
reikt de solidariteit’ is vooral een vraag naar haar internationaal karakter.
Vanuit de populistische hoek wordt met scherp geschoten op het asielbeleid, de
ontwikkelingshulp, de vrijhandel en zelfs het klimaatbeleid. Dat negatief beeld
van die beleidsopties wordt vooral gevoed door de gedachte dat zij ten koste
zijn gegaan van de eigen sociale noden. Als Nederland aankondigt in een maand
5000 nieuwe woningen te hebben gebouwd voor asielzoekers, hoor je daklozen,
zowel autochtone als allochtone, in hun steden klagen dat al de nieuwe huizen
naar de nieuwkomers gaan. Als men het binnen Europa al zo moeilijk heeft met
solidariteit met Italië en Griekenland, zou het een prachtige linkse
doelstelling kunnen zijn die al hard te maken, en de rest van de wereld even
wat minder aandacht te schenken.
'De jacht op bankiers en fraudeurs creëerde bij gebrek aan andere ideeën ook opnieuw de fatale indruk dat links hoofdzakelijk gekenmerkt wordt door een onverzadigbare drang naar meer belastinginkomsten'
Dieperliggend zijn natuurlijk nog andere
oefeningen nodig. De rush naar het populisme heeft ook te maken met een afkeer
van het politiek establishment, en daarin ongetwijfeld haar neiging tot
belerend paternalisme en tot het afhouden van echt democratische inspraak en
besluitvorming met behulp van de nieuwe communicatiemogelijkheden daartoe
(zeker in de vakbonden). Daar is dus ruimte voor grote vernieuwing. En laat voor de rest niemand nog de term 'gewone man' in de mond nemen.
Een van de elementen in de vervreemding is het milieubeleid, dat qua
kostprijs wel excessief naar de inkomenscapaciteiten van de upper-middle class
is gedefinieerd, in termen van normen inzake huisvesting, luchtvervuiling van
oude wagens, en zelfs steeds meer inzake recyclage van afval. Misschien moeten
sociaaldemocraten af en toe wat minder achternalopen wat groenen voorstellen.
Tenslotte blijft er een niet onaardige brok
aan emancipatie liggen. Mensen weerbaarder maken tegen de permanente druk van
de consumptiemaatschappij – en meer en meer ook van de zorg-industrie die ons
aanpraat dat we allemaal permanent verzorging behoeven – blijft een nobele
doelstelling. Maar de harde taak ligt elders. Te lang heeft men laaggeschoolden
die door het minimumloon buiten de arbeidsmarkt zijn gehouden, enkel een vervangingsinkomen
als balsem aangereikt. Hun aantal zal, als men niet oplet, nog groeien, door de
migratie van de laatste decennia, en door de extreme flexibilisering die men
van hen eist als er dan toch een vorm van werk vrijkomt. Omscholing en vooral
het voorkomen van laaggeschooldheid moeten centrale doelstellingen worden.
In
zekere zin vereist trouwens de hele armoedeproblematiek een dergelijke nieuwe,
veel bredere aanpak, net als het stelsel van sociale zekerheid. Teveel geld
gaat in beide om zonder goede resultaten. Daar mag gerust wel nog wat meer
doelgerichtheid, transparantie en zelfs interne concurrentie ontstaan, en grotere verantwoordelijkheid van diegenen die in het stelsel participeren,
ervoor betalen en ervan opstrijken. Mensen moeten bewust gemaakt worden van wat
ze afdragen, wat ze daarvoor in ruil krijgen, en hoe de balans in evenwicht kan
worden gehouden, in de hoop dat ze dan zelf zullen aandringen op zuiniger
gebruik en een beter sociaal rendement.
In
wezen zijn de ambities van de 50 % minst gegoeden in de samenleving naar de
overheid toe relatief beperkt. Veel stabiliteit, onder de vorm van een stabiele
job, een verzekerde woning, en niet te dure kosten bij tegenslag. Een klein beetje
vooruitgang daarbij, ook naar de kinderen toe. Een oude dag zonder teveel
zorgen. En vooral, zoals de Brusselse pastoor Jef Cardijn honderd jaar geleden al
wist, het gevoel gerespecteerd te worden. Dat realiseren zou niet zo moeilijk
moeten zijn. Het doel blijft zo hetzelfde als dat van de uitbouw van de
welvaartstaat in de naoorlogse jaren. Alleen de wegen ernaar toe zijn
veranderd. En het zal behoorlijk wat creativiteit vereisen om die nieuwe paden
te detecteren, en nog meer politieke wil om ze ook op te zoeken.
No comments:
Post a Comment