2017 wordt het jaar van cruciale verkiezingen
in West-Europa, in Frankrijk, Duitsland en Nederland onder meer, waar haast
zeker Italië en mogelijk ook Spanje en Oostenrijk bijkomen. Tegen de zomer zal
het belangrijkste element daarin wel duidelijk zijn: hoe groot is het
kiezerskorps in de oude kern van de Europese Unie dat zich tegen die Unie
keert?
2016 was al het jaar van twee zeer
verrassende verkiezingsuitslagen: de Brexit en de verkiezing van Donald Trump
tot nieuwe president van de Verenigde Staten. Meteen projecteerden ze de vraag
naar alle volgende verkiezingen in de westerse wereld: hoe groot is ook daar de
kans op een doorbraak van de zogenaamde ‘populisten’? En welke gevolgen kan dit
hebben?
Grillo
De eerste die moest gaan was de
Italiaanse premier Matteo Renzi. Na een regeerperiode van 34 maanden - toch nog
vrij lang op het schiereiland - kreeg hij op 5 december vanwege de kiezer een
klinkende nederlaag toegediend in een referendum over een reeks hervormingen in
de politieke instellingen. Die gingen over een vermindering van de macht van de senaat,
en een herschikking van de bevoegdheden tussen regio’s en centrale overheid.
Zestig procent van de kiezers verwierp die voorstellen.
Renzi motiveerde die hervormingen,
en dan vooral die van de Senaat, met de noodzaak om de regering sneller en
gemakkelijker beslissingen te laten nemen. Dat motief was terecht, omdat in
Italië de Senaat het werk van de Kamer overdoet zonder zichtbare meerwaarde, op
dezelfde wijze als dat in België het geval was voor 2014. Met zijn voorstel wou
de eerste minister gemakkelijker economische hervormingen doorvoeren, die de EU
vraagt. Iets dergelijks doen is in het sowieso al moeilijk regeerbare Italië - dat zoals België
vooral een confederatie van steden en gemeenten is - altijd al een heikele zaak.
Maar de kiezer stuurde Renzi en zijn
voorstellen wandelen. De belangrijkste reden was waarschijnlijk de
ontevredenheid over de blijvende economische stagnatie van het land. Sedert
begin 2014 is de economische groei van Italië niet meer negatief, maar stijgt hij
ook niet boven 0,3 % op jaarbasis uit. Daardoor was het bbp van het land eind
2016 reëel nog altijd 8 % reëel lager dan eind 2007. Er is met andere woorden
nog altijd 8 % welvaart verdwenen.
Renzi’s berekening toen hij begin
2014 de macht greep in zijn Partido Democratico en kort daarop premier en
partijgenoot Enrico Letta tot ontslag dwong, was vermoedelijk dat de
conjunctuur na een dubbele diepe recessie in vijf jaar, zou opveren, wat dan aan
zijn regering toegeschreven kon worden. Het is echter anders uitgedraaid.
‘Ook
Silvio Berlusconi, inmiddels 80 en nog altijd de leider van Forza Italia, uitte
in recente interviews het verlangen om van de euro af te geraken, maar gaf toe
dat dit niet eenvoudig is’
De gewezen burgemeester van Firenze
is inmiddels opgevolgd door zijn minister van Buitenlandse Zaken Paolo
Gentiloni, een partijgenoot met een adellijke stamboom. Dezelfde coalitie
blijft besturen, met één of twee kleine partijtjes minder. Ze is behoorlijk
wankel, vooral in de Senaat, en de
62-jarige premier kreeg vorige week al een stint ingeplant, na een hartprobleem.
Haar hoofdtaak is, behalve het overeind houden van een paar bedreigde banken
zoals de eeuwenoude Monte de Paschi, er voor te zorgen dat ook de Senaat een
nieuwe kieswet krijgt, nu die niet hervormd wordt, zoals in het referendum was
voorzien. Maar of Gentiloni daarin zal slagen, en hoe, is op dit ogenblik zeer
onduidelijk.
Vandaar dat men vermoedt dat nog
voor de zomer vervroegde verkiezingen zullen plaatsvinden die ten laatste voor
het begin van 2018, de wettelijke eindtermijn, voorzien zijn. In de huidige
peilingen liggen de Partido Democratico en de Vijfsterrenbeweging (M5S) van
Beppe Grillo beide rond de 30 % van de stemmen, terwijl de volgende partijen,
Forza Italia en de Lega Nord op 15 % zouden uitkomen. Belangrijk is dat de
Italiaanse kieswet in dat geval een tweede stemronde voorziet tussen de twee
grootste partijen om te bepalen wie van hen beide sowieso de absolute
meerderheid van 340 van de 640 zetels in de Kamer van Volksvertegenwoordigers krijgt.
In peilingen over die tweede stemronde ligt Grillo’s M5S voor op de PD, zij het
maar met een paar procenten.
De complicatie is de kieshervorming
van de Senaat. Het is onduidelijk of Gentiloni daar ook een systeem van
artificiële meerderheid zal voorstellen, dan wel op de voor de Senaat nog steeds bestaande evenredige
vertegenwoordiging terugvalt. In het laatste geval wordt de absolute
meerderheid die in de Kamer voorzien is, toch weer fors gefnuikt.
En de grootste onzekerheid in de
Italiaanse verkiezingen betreft de euro. Vele Italianen, ook vooraanstaande
economisten, wijten de aanslepende economische crisis in het land aan de slecht
functionerende Europese munt. Ook Silvio Berlusconi, inmiddels 80 en nog altijd
de leider van Forza Italia, uitte in recente interviews het verlangen om van de
euro af te geraken, maar gaf toe dat dit niet eenvoudig is.
De M5S van Grillo
propageerde tot voor kort een referendum over het lidmaatschap van die munt. Begin
deze week was daar even twijfel over, door de aankondiging van samenwerking met
de zeer pro-Europese liberale Alde-fractie van Guy Verhofstadt in het Europees Parlement, maar die was
snel weer van de baan. Overigens is ook een referendum houden in Italië niet
eenvoudig, gezien elk voorstel eerst goedkeuring moet krijgen van het
Grondwettelijk Hof.
Wilders
De meest cruciale verkiezing dit
voorjaar wordt ongetwijfeld die voor de Tweede Kamer in Nederland op 15 maart.
Nederland is altijd een belangrijke verkiezing omdat het - net als
Vlaanderen - vanwege zijn diepe democratische traditie en zijn hoge graad van
verstedelijking een trendsetter is voor de rest van Europa. Zo maakte Nederland
in 1994 een einde aan de naoorlogse traditie waarbij de twee grootste
volkspartijen - sociaaldemocraten en christendemocraten - samen altijd een
absolute meerderheid aan zetels in de Tweede Kamer hadden (in Vlaanderen
gebeurde dat in 1991). Dat element van stabiliteit is inmiddels vervangen door
toenemende versnippering en volatiliteit. De kiezer is politiek consument op
korte termijn geworden.
‘De
kans is zeer reëel dat koning Willem-Alexander na 15 maart, al dan niet na een
rondje met een informateur, Geert Wilders zal moeten belasten met de
regeringsvorming’
Dat valt ook op in de vele peilingen
- waar men voorzichtig mee moet blijven - die in Nederland, anders dan in
België, constant sterke schommelingen laten zien, als men met periodes van
pakweg zes maanden werkt. De laatste trend, sinds ongeveer november, is
onmiskenbaar dat de PVV van Geert Wilders veruit de grootste partij van
Nederland zou worden, met 30 tot 35 zetels (op de 150 van de Tweede Kamer),
tegenover 25 tot 30 zetels voor de rechts-liberale VVD van Mark Rutte, die
sinds 2010 minister-president is. Het christendemocratische CDA en de
links-liberale D66 komen op 15 à 18 zetels uit, Groen Links en de
populistisch-linkse SP op iets boven de 10 en de PvdA en 50Plus (een
seniorenpartij) op ongeveer 10. Daarnaast zouden nog minstens vier partijen de
Tweede Kamer halen.
Er zijn nog twee maanden natuurlijk
en zeker in de laatste weken vergroten de schommelingen doorgaans. Maar de kans
is zeer reëel dat koning Willem-Alexander na 15 maart, al dan niet na een
rondje met een informateur, Geert Wilders zal moeten belasten met de
regeringsvorming. Die moet echter naast de VVD waarschijnlijk nog minstens twee
partijen vinden om aan een meerderheid te geraken.
Vraag is of Wilders het in
dergelijke omstandigheden zal wagen zijn voorstel tot referendum over een
‘Nexit’ - het verlaten van de EU - op tafel te leggen, en of andere partijen al
dan niet bereid zijn het risico te nemen om het om tactische redenen - bij een
nederlaag gaat Wilders daar alweer op zijn gezicht - te aanvaarden. Een
dergelijk referendum zou in Nederland, gezien de peilingen en vooral de uitslag
van het referendum van 2005, minstens evenzeer als in Groot-Brittannië een
dubbeltje op zijn kant zijn. Gezien dat risico is Nederland zeker de meest
cruciale verkiezing van dit voorjaar.
Le Pen
Een stuk minder dramatisch
daarentegen kondigen de presidentsverkiezingen in Frankrijk zich aan, in twee
stemrondes op 23 april en 7 mei. Sinds François Fillon begin december de primaires van rechts won, lijkt iedereen
het er over eens dat hij wel wat wind uit de zeilen van het Front National kan
halen. Het wordt wachten wat links daar tegenover stelt in zijn primaires eind deze maand.
De ook in Frankrijk talrijke
peilingen laten uitschijnen dat Fillon en Marine Le Pen, de voorzitster van het
FN, ongeveer gelijke percentages zouden
halen in de eerste stemronde, tussen 22 en 25 % met iets vaker voorsprong voor
Fillon, maar altijd nipt. De derde, maar op afstand, is de 39-jarige Emmanuel
Macron, de gewezen minister van Economische Zaken van François Hollande, die
met een platform uitpakt dat de oude links-rechtstegenstelling moet
overstijgen, en die scores haalt tussen 16 en 22 %. Ver daarachter komen de
uiterst-linkse Jean-Luc Melenchon (10 tot 14 %) en huidig eerste minister
Manuel Valls (10 tot 13 %).
‘De
peilingen laten uitschijnen dat François Fillon en Marine Le Pen ongeveer
gelijke percentages zouden halen in de eerste stemronde, tussen 22 en 25 % met
iets vaker voorsprong voor Fillon, maar altijd nipt’
De kans dat Le Pen, die 48 is, de
tweede stemronde haalt blijft dus groot. In haar eerste publiek optreden dit
jaar kondigde ze aan dat ze de euro wil vervangen door de ECU, het systeem van
aparte nationale munten waarvan de koersen binnen een bepaalde bandbreedte op
Europees niveau worden gecoördineerd, zoals dat voor 1999 bestond. Ze zou ook
binnen zes maand een referendum over het lidmaatschap van de EU houden.
Alle
peilingen geven echter aan dat Le Pen in een tweede stemronde enkel tegen
Manuel Valls ongeveer 40 % van de stemmen zou kunnen halen, maar tegenover
Fillon of Macron niet boven 35 % zou uitkomen. De schommelingen in de peilingen
in Frankrijk zijn stabieler dan die in Nederland, maar daar is het nog ruim
drie maand wachten op de eerste uitslagen.
Petry
Duitsland gaat ergens in september
naar de stembus voor de vierjaarlijkse Bondsdagverkiezingen. De vorige keer, in
2013, behaalden de christendemocraten van CDU en CSU 41,5 % van de stemmen, een
winst van 7,7 % en een ware beloning door de Duitse kiezer van het strakke
beleid van Angela Merkel in de Eurocrisis. Volgens de meest recente peilingen
zou daar ditmaal ca. 5 % van afgaan, wat Merkels partij wel veruit als grootste
zou handhaven.
De sociaaldemocratische SPD zou op zo’n 21 % terugvallen, een
verlies van 4 %. Links en Groen, die nu ook in de Bondsdag zaten, zouden hun
score met een percentje verbeteren naar om en bij 10 %. De liberale FDP kan
terugkeren, met tegenwoordig 6 % in de peilingen, maar dat is amper 1 % boven
de kiesdrempel. Tenslotte is er de ‘populistische’ Alternative für Deutschland
van Frauke Petry, die meteen goed zou zijn voor 10 % van de stemmen.
‘Haalt
de FDP de kiesdrempel niet, dan vergroot de mogelijkheid op een linkse coalitie
in Berlijn van SPD, Groenen en de uiterst-linkse Die Linke, ongetwijfeld onder
leiding van de huidige SPD-voorzitter en vice-kanselier Sigmar Gabriël’
Veel hangt in die constellatie af
van de liberalen. Halen zij de kiesdrempel niet, dan vergroot de mogelijkheid
op een linkse coalitie van SPD, Groenen en de uiterst-linkse (en met veel
voormalige Oostduitse communisten bevolkte) Die Linke, ongetwijfeld onder
leiding van de huidige SPD-voorzitter en vice-kanselier Sigmar Gabriël. Halen
zij de kiesdrempel wel, dan is een verlenging van de grote coalitie tussen CDU/CDSU
en SPD waarschijnlijker. Tenzij men voor de ongewone coalitie van
christendemocraten, Groenen en liberalen zou durven opteren.
Anders gezegd: in Duitsland is de
kans op een doorbraak naar de macht vanwege de populisten, met hun
anti-Europese stellingen, nog kleiner dan in Frankrijk. Angela Merkel maakt
grote kans bondskanselier te blijven, tenzij er een linkse coalitie komt. Zij
wist haar kandidatuur voor het kanselierschap al in november aan de CDU op te
dringen, waarmee daar elke potentiële dissidentie meteen gefnuikt werd. Maar
als zij op verkiezingsavond, na de droomuitslag van 2013, 5 % of meer verlies
moet incasseren, zullen de messen spoedig opnieuw geslepen worden, zeker door
het toenemend aantal ongeduldigen intern die vinden dat het voor Merkel na
twaalf jaar aan de top welletjes mag zijn.
Over en out?
De rode draad in al deze verkiezingsprognoses
is dat in vier van de zes oorspronkelijke lidstaten van de Europese Unie de
populistische beweging, die tegen de Unie gekant is, inmiddels tussen 20 %
(Duitsland) en 30 % (Italië, Frankrijk) van de kiezers kan mobiliseren. In twee
van die vier lidstaten is er bovendien een reële kans dat ze de grootste partij
wordt en zo een referendum over de euro of de EU op de agenda kan zetten.
Voor dat laatste zijn wel nog een reeks voorwaarden te voldoen, en daarna moeten de referenda ook effectief op een afwijzing van de EU uitdraaien. De
kans dat die twee lidstaten ook effectief de euro of unie op de schop doen, is dus waarschijnlijk kleiner dan 10 %. Maar ze bestaat dus, sinds kort, in tegenstelling tot amper een jaar geleden. En mochten twee referenda in twee stichtende lidstaten plaatsvinden en negatief uitdraaien, dan is het haast zeker over en out voor de Unie.
‘Als
de verkiezingsuitslagen tot 2019 blijven wat ze vandaag zijn, komt er ook in
het Europees Parlement in 2019 een einde aan de veertig jaar oude meerderheid
en het dito verstandshuwelijk van de rooms-rode volkspartijen’
Laatste bemerking: de beweging naar
versnippering, weg van de rooms-rode stabiliteit van grote volkspartijen, zet
zich twintig jaar na de Lage Landen in heel West-Europa door. Als straks in
maart of zo de Europese Raad de opvolging van Donald Tusk moet bespreken, zal
Angela Merkel zo al heel weinig collega’s van de Europese Volkspartij
ontmoeten, de partij die door Wilfried Martens werd grootgemaakt en al twintig
jaar de grootste is in het Europees Parlement: Mariano Rajoy van Spanje, Viktor
Orban van Hongarije en nog twee of drie uit de kleinere landen.
Het doet er aan herinneren dat
Merkels macht en de stabiliteit van de instellingen in de Europese Unie -
vooral dan de Europese Commissie - gebaseerd zijn op het verstandshuwelijk
tussen de twee traditionele volkspartijen van de tweede helft van de twintigste
eeuw, de christendemocraten en de sociaaldemocraten. Sinds de eerste
rechtstreekse verkiezingen van 1979 hadden beide fracties samen altijd een
ruime absolute meerderheid in het parlement.
Ze vonden elkaar altijd in het
onderling verdelen van de voornaamste functies, ook al waren er soms - en de
laatste tijd steeds vaker - inhoudelijke tegenstellingen. Dat systeem schijnt
nu al af te breken in de aanloop naar een voor het eerst echt betwiste
verkiezing van een nieuwe voorzitter van het Europees Parlement volgende dinsdag.
En als de verkiezingsuitslagen tot 2019 blijven wat ze vandaag zijn, komt er
ook in het Europees Parlement in 2019 een einde aan de veertig jaar oude
meerderheid en het dito verstandshuwelijk van de rooms-rode volkspartijen.