Friday 13 January 2017

Haalt de EU 2018?






 2017 wordt het jaar van cruciale verkiezingen in West-Europa, in Frankrijk, Duitsland en Nederland onder meer, waar haast zeker Italië en mogelijk ook Spanje en Oostenrijk bijkomen. Tegen de zomer zal het belangrijkste element daarin wel duidelijk zijn: hoe groot is het kiezerskorps in de oude kern van de Europese Unie dat zich tegen die Unie keert?

 2016 was al het jaar van twee zeer verrassende verkiezingsuitslagen: de Brexit en de verkiezing van Donald Trump tot nieuwe president van de Verenigde Staten. Meteen projecteerden ze de vraag naar alle volgende verkiezingen in de westerse wereld: hoe groot is ook daar de kans op een doorbraak van de zogenaamde ‘populisten’? En welke gevolgen kan dit hebben?

Grillo

 De eerste die moest gaan was de Italiaanse premier Matteo Renzi. Na een regeerperiode van 34 maanden - toch nog vrij lang op het schiereiland - kreeg hij op 5 december vanwege de kiezer een klinkende nederlaag toegediend in een referendum over een reeks hervormingen in de politieke instellingen. Die gingen over een vermindering van de macht van de senaat, en een herschikking van de bevoegdheden tussen regio’s en centrale overheid. Zestig procent van de kiezers verwierp die voorstellen.

 Renzi motiveerde die hervormingen, en dan vooral die van de Senaat, met de noodzaak om de regering sneller en gemakkelijker beslissingen te laten nemen. Dat motief was terecht, omdat in Italië de Senaat het werk van de Kamer overdoet zonder zichtbare meerwaarde, op dezelfde wijze als dat in België het geval was voor 2014. Met zijn voorstel wou de eerste minister gemakkelijker economische hervormingen doorvoeren, die de EU vraagt. Iets dergelijks doen is in het sowieso al moeilijk regeerbare Italië - dat zoals België vooral een confederatie van steden en gemeenten is - altijd al een heikele zaak.

 Maar de kiezer stuurde Renzi en zijn voorstellen wandelen. De belangrijkste reden was waarschijnlijk de ontevredenheid over de blijvende economische stagnatie van het land. Sedert begin 2014 is de economische groei van Italië niet meer negatief, maar stijgt hij ook niet boven 0,3 % op jaarbasis uit. Daardoor was het bbp van het land eind 2016 reëel nog altijd 8 % reëel lager dan eind 2007. Er is met andere woorden nog altijd 8 % welvaart verdwenen.

 Renzi’s berekening toen hij begin 2014 de macht greep in zijn Partido Democratico en kort daarop premier en partijgenoot Enrico Letta tot ontslag dwong, was vermoedelijk dat de conjunctuur na een dubbele diepe recessie in vijf jaar, zou opveren, wat dan aan zijn regering toegeschreven kon worden. Het is echter anders uitgedraaid.


‘Ook Silvio Berlusconi, inmiddels 80 en nog altijd de leider van Forza Italia, uitte in recente interviews het verlangen om van de euro af te geraken, maar gaf toe dat dit niet eenvoudig is’


 De gewezen burgemeester van Firenze is inmiddels opgevolgd door zijn minister van Buitenlandse Zaken Paolo Gentiloni, een partijgenoot met een adellijke stamboom. Dezelfde coalitie blijft besturen, met één of twee kleine partijtjes minder. Ze is behoorlijk wankel, vooral in de Senaat,  en de 62-jarige premier kreeg vorige week al een stint ingeplant, na een hartprobleem. Haar hoofdtaak is, behalve het overeind houden van een paar bedreigde banken zoals de eeuwenoude Monte de Paschi, er voor te zorgen dat ook de Senaat een nieuwe kieswet krijgt, nu die niet hervormd wordt, zoals in het referendum was voorzien. Maar of Gentiloni daarin zal slagen, en hoe, is op dit ogenblik zeer onduidelijk.

 Vandaar dat men vermoedt dat nog voor de zomer vervroegde verkiezingen zullen plaatsvinden die ten laatste voor het begin van 2018, de wettelijke eindtermijn, voorzien zijn. In de huidige peilingen liggen de Partido Democratico en de Vijfsterrenbeweging (M5S) van Beppe Grillo beide rond de 30 % van de stemmen, terwijl de volgende partijen, Forza Italia en de Lega Nord op 15 % zouden uitkomen. Belangrijk is dat de Italiaanse kieswet in dat geval een tweede stemronde voorziet tussen de twee grootste partijen om te bepalen wie van hen beide sowieso de absolute meerderheid van 340 van de 640 zetels in de Kamer van Volksvertegenwoordigers krijgt. In peilingen over die tweede stemronde ligt Grillo’s M5S voor op de PD, zij het maar met een paar procenten.

 De complicatie is de kieshervorming van de Senaat. Het is onduidelijk of Gentiloni daar ook een systeem van artificiële meerderheid zal voorstellen, dan wel op de voor de Senaat nog steeds bestaande evenredige vertegenwoordiging terugvalt. In het laatste geval wordt de absolute meerderheid die in de Kamer voorzien is, toch weer fors gefnuikt.

 En de grootste onzekerheid in de Italiaanse verkiezingen betreft de euro. Vele Italianen, ook vooraanstaande economisten, wijten de aanslepende economische crisis in het land aan de slecht functionerende Europese munt. Ook Silvio Berlusconi, inmiddels 80 en nog altijd de leider van Forza Italia, uitte in recente interviews het verlangen om van de euro af te geraken, maar gaf toe dat dit niet eenvoudig is.

 De M5S van Grillo propageerde tot voor kort een referendum over het lidmaatschap van die munt. Begin deze week was daar even twijfel over, door de aankondiging van samenwerking met de zeer pro-Europese liberale Alde-fractie van Guy Verhofstadt in het Europees Parlement, maar die was snel weer van de baan. Overigens is ook een referendum houden in Italië niet eenvoudig, gezien elk voorstel eerst goedkeuring moet krijgen van het Grondwettelijk Hof.

Wilders


 De meest cruciale verkiezing dit voorjaar wordt ongetwijfeld die voor de Tweede Kamer in Nederland op 15 maart. Nederland is altijd een belangrijke verkiezing omdat het - net als Vlaanderen - vanwege zijn diepe democratische traditie en zijn hoge graad van verstedelijking een trendsetter is voor de rest van Europa. Zo maakte Nederland in 1994 een einde aan de naoorlogse traditie waarbij de twee grootste volkspartijen - sociaaldemocraten en christendemocraten - samen altijd een absolute meerderheid aan zetels in de Tweede Kamer hadden (in Vlaanderen gebeurde dat in 1991). Dat element van stabiliteit is inmiddels vervangen door toenemende versnippering en volatiliteit. De kiezer is politiek consument op korte termijn geworden.


‘De kans is zeer reëel dat koning Willem-Alexander na 15 maart, al dan niet na een rondje met een informateur, Geert Wilders zal moeten belasten met de regeringsvorming’


 Dat valt ook op in de vele peilingen - waar men voorzichtig mee moet blijven - die in Nederland, anders dan in België, constant sterke schommelingen laten zien, als men met periodes van pakweg zes maanden werkt. De laatste trend, sinds ongeveer november, is onmiskenbaar dat de PVV van Geert Wilders veruit de grootste partij van Nederland zou worden, met 30 tot 35 zetels (op de 150 van de Tweede Kamer), tegenover 25 tot 30 zetels voor de rechts-liberale VVD van Mark Rutte, die sinds 2010 minister-president is. Het christendemocratische CDA en de links-liberale D66 komen op 15 à 18 zetels uit, Groen Links en de populistisch-linkse SP op iets boven de 10 en de PvdA en 50Plus (een seniorenpartij) op ongeveer 10. Daarnaast zouden nog minstens vier partijen de Tweede Kamer halen.

 Er zijn nog twee maanden natuurlijk en zeker in de laatste weken vergroten de schommelingen doorgaans. Maar de kans is zeer reëel dat koning Willem-Alexander na 15 maart, al dan niet na een rondje met een informateur, Geert Wilders zal moeten belasten met de regeringsvorming. Die moet echter naast de VVD waarschijnlijk nog minstens twee partijen vinden om aan een meerderheid te geraken.

 Vraag is of Wilders het in dergelijke omstandigheden zal wagen zijn voorstel tot referendum over een ‘Nexit’ - het verlaten van de EU - op tafel te leggen, en of andere partijen al dan niet bereid zijn het risico te nemen om het om tactische redenen - bij een nederlaag gaat Wilders daar alweer op zijn gezicht - te aanvaarden. Een dergelijk referendum zou in Nederland, gezien de peilingen en vooral de uitslag van het referendum van 2005, minstens evenzeer als in Groot-Brittannië een dubbeltje op zijn kant zijn. Gezien dat risico is Nederland zeker de meest cruciale verkiezing van dit voorjaar.

Le Pen


 Een stuk minder dramatisch daarentegen kondigen de presidentsverkiezingen in Frankrijk zich aan, in twee stemrondes op 23 april en 7 mei. Sinds François Fillon begin december de primaires van rechts won, lijkt iedereen het er over eens dat hij wel wat wind uit de zeilen van het Front National kan halen. Het wordt wachten wat links daar tegenover stelt in zijn primaires eind deze maand.

 De ook in Frankrijk talrijke peilingen laten uitschijnen dat Fillon en Marine Le Pen, de voorzitster van het FN,  ongeveer gelijke percentages zouden halen in de eerste stemronde, tussen 22 en 25 % met iets vaker voorsprong voor Fillon, maar altijd nipt. De derde, maar op afstand, is de 39-jarige Emmanuel Macron, de gewezen minister van Economische Zaken van François Hollande, die met een platform uitpakt dat de oude links-rechtstegenstelling moet overstijgen, en die scores haalt tussen 16 en 22 %. Ver daarachter komen de uiterst-linkse Jean-Luc Melenchon (10 tot 14 %) en huidig eerste minister Manuel Valls (10 tot 13 %).


‘De peilingen laten uitschijnen dat François Fillon en Marine Le Pen ongeveer gelijke percentages zouden halen in de eerste stemronde, tussen 22 en 25 % met iets vaker voorsprong voor Fillon, maar altijd nipt’


 De kans dat Le Pen, die 48 is, de tweede stemronde haalt blijft dus groot. In haar eerste publiek optreden dit jaar kondigde ze aan dat ze de euro wil vervangen door de ECU, het systeem van aparte nationale munten waarvan de koersen binnen een bepaalde bandbreedte op Europees niveau worden gecoördineerd, zoals dat voor 1999 bestond. Ze zou ook binnen zes maand een referendum over het lidmaatschap van de EU houden.

  Alle peilingen geven echter aan dat Le Pen in een tweede stemronde enkel tegen Manuel Valls ongeveer 40 % van de stemmen zou kunnen halen, maar tegenover Fillon of Macron niet boven 35 % zou uitkomen. De schommelingen in de peilingen in Frankrijk zijn stabieler dan die in Nederland, maar daar is het nog ruim drie maand wachten op de eerste uitslagen.

Petry

 
 Duitsland gaat ergens in september naar de stembus voor de vierjaarlijkse Bondsdagverkiezingen. De vorige keer, in 2013, behaalden de christendemocraten van CDU en CSU 41,5 % van de stemmen, een winst van 7,7 % en een ware beloning door de Duitse kiezer van het strakke beleid van Angela Merkel in de Eurocrisis. Volgens de meest recente peilingen zou daar ditmaal ca. 5 % van afgaan, wat Merkels partij wel veruit als grootste zou handhaven.

 De sociaaldemocratische SPD zou op zo’n 21 % terugvallen, een verlies van 4 %. Links en Groen, die nu ook in de Bondsdag zaten, zouden hun score met een percentje verbeteren naar om en bij 10 %. De liberale FDP kan terugkeren, met tegenwoordig 6 % in de peilingen, maar dat is amper 1 % boven de kiesdrempel. Tenslotte is er de ‘populistische’ Alternative für Deutschland van Frauke Petry, die meteen goed zou zijn voor 10 % van de stemmen.


‘Haalt de FDP de kiesdrempel niet, dan vergroot de mogelijkheid op een linkse coalitie in Berlijn van SPD, Groenen en de uiterst-linkse Die Linke, ongetwijfeld onder leiding van de huidige SPD-voorzitter en vice-kanselier Sigmar Gabriël’


 Veel hangt in die constellatie af van de liberalen. Halen zij de kiesdrempel niet, dan vergroot de mogelijkheid op een linkse coalitie van SPD, Groenen en de uiterst-linkse (en met veel voormalige Oostduitse communisten bevolkte) Die Linke, ongetwijfeld onder leiding van de huidige SPD-voorzitter en vice-kanselier Sigmar Gabriël. Halen zij de kiesdrempel wel, dan is een verlenging van de grote coalitie tussen CDU/CDSU en SPD waarschijnlijker. Tenzij men voor de ongewone coalitie van christendemocraten, Groenen en liberalen zou durven opteren.

 Anders gezegd: in Duitsland is de kans op een doorbraak naar de macht vanwege de populisten, met hun anti-Europese stellingen, nog kleiner dan in Frankrijk. Angela Merkel maakt grote kans bondskanselier te blijven, tenzij er een linkse coalitie komt. Zij wist haar kandidatuur voor het kanselierschap al in november aan de CDU op te dringen, waarmee daar elke potentiële dissidentie meteen gefnuikt werd. Maar als zij op verkiezingsavond, na de droomuitslag van 2013, 5 % of meer verlies moet incasseren, zullen de messen spoedig opnieuw geslepen worden, zeker door het toenemend aantal ongeduldigen intern die vinden dat het voor Merkel na twaalf jaar aan de top welletjes mag zijn.

Over en out?


  De rode draad in al deze verkiezingsprognoses is dat in vier van de zes oorspronkelijke lidstaten van de Europese Unie de populistische beweging, die tegen de Unie gekant is, inmiddels tussen 20 % (Duitsland) en 30 % (Italië, Frankrijk) van de kiezers kan mobiliseren. In twee van die vier lidstaten is er bovendien een reële kans dat ze de grootste partij wordt en zo een referendum over de euro of de EU op de agenda kan zetten. 

 Voor dat laatste zijn wel nog een reeks voorwaarden te voldoen, en daarna moeten de referenda ook effectief op een afwijzing van de EU uitdraaien. De kans dat die twee lidstaten ook effectief de euro of unie op de schop doen, is dus waarschijnlijk kleiner dan 10 %. Maar ze bestaat dus, sinds kort, in tegenstelling tot amper een jaar geleden. En mochten twee referenda in twee stichtende lidstaten plaatsvinden en negatief uitdraaien, dan is het haast zeker over en out voor de Unie.


‘Als de verkiezingsuitslagen tot 2019 blijven wat ze vandaag zijn, komt er ook in het Europees Parlement in 2019 een einde aan de veertig jaar oude meerderheid en het dito verstandshuwelijk van de rooms-rode volkspartijen’


 Laatste bemerking: de beweging naar versnippering, weg van de rooms-rode stabiliteit van grote volkspartijen, zet zich twintig jaar na de Lage Landen in heel West-Europa door. Als straks in maart of zo de Europese Raad de opvolging van Donald Tusk moet bespreken, zal Angela Merkel zo al heel weinig collega’s van de Europese Volkspartij ontmoeten, de partij die door Wilfried Martens werd grootgemaakt en al twintig jaar de grootste is in het Europees Parlement: Mariano Rajoy van Spanje, Viktor Orban van Hongarije en nog twee of drie uit de kleinere landen.

 Het doet er aan herinneren dat Merkels macht en de stabiliteit van de instellingen in de Europese Unie - vooral dan de Europese Commissie - gebaseerd zijn op het verstandshuwelijk tussen de twee traditionele volkspartijen van de tweede helft van de twintigste eeuw, de christendemocraten en de sociaaldemocraten. Sinds de eerste rechtstreekse verkiezingen van 1979 hadden beide fracties samen altijd een ruime absolute meerderheid in het parlement.

 Ze vonden elkaar altijd in het onderling verdelen van de voornaamste functies, ook al waren er soms - en de laatste tijd steeds vaker - inhoudelijke tegenstellingen. Dat systeem schijnt nu al af te breken in de aanloop naar een voor het eerst echt betwiste verkiezing van een nieuwe voorzitter van het Europees Parlement volgende dinsdag. En als de verkiezingsuitslagen tot 2019 blijven wat ze vandaag zijn, komt er ook in het Europees Parlement in 2019 een einde aan de veertig jaar oude meerderheid en het dito verstandshuwelijk van de rooms-rode volkspartijen.








Saturday 31 December 2016



We zijn er even niet. We komen terug op 14 januari 2017.

----------------




Saturday 17 December 2016

De deemstering van links





 Acht jaar na het uitbreken van de grootste crisis in de westerse economie sinds tachtig jaar, lijkt het voornaamste politiek slachtoffer die beweging te zijn waarvan je normaal gesproken het eerste antwoord had moeten verwachten: de Europese sociaaldemocraten, en links in het algemeen. Pijnlijke verdeeldheid, en vooral een onvermogen om tot een nieuwe aanpak te komen, maken dat de politieke strijd in Europa zich steeds vaker gaat afspelen tussen rechts en extreem-rechts.

 Er is vandaag nauwelijks een zieliger beeld van Europees links te bedenken dan de wekelijke politieke peiling van de Nederlandse socioloog Maurice De Hond. De PVV, de populistische partij van Geert Wilders, zou daarin op dit ogenblik 37 zetels halen, 13 zetels meer dan de tweede grootste partij, de rechts-liberale VVD van minister-president Mark Rutte. Als dat bewaarheid wordt bij de parlementsverkiezingen van 2 maart – drie maand is wel een eeuwigheid in verkiezingsperiodes – wordt Wilders minister-president. Ofwel heeft men minstens vijf partijen nodig om hem uit het Torentje te houden.

 In het licht van dat perspectief, valt vooral de verdeeldheid van centrum-links op. Als we de SP als te links-populistisch buiten beschouwing houden, zouden D66 en Groen-Links elk 14 zetels behalen en de Pvda 10. Samen is dat ook maar 38 zetels. Maar je zou toch denken dat als heel de linkerzijde nu al jaren schreeuwt dat Wilders een groot gevaar is voor de democratie, men de krachten zou bundelen om zelf te trachten dat Torentje binnen te halen. Natuurlijk hebben de drie partijen elk hun traditie, hun clan-parfum, de gekoesterde littekens van oude onderlinge vetes en hun ego’s, maar programmatorisch zijn de verschillen minimaal. Van enige samenwerking is echter geen sprake. Bijna begin je, mutatis mutandis, te begrijpen hoe Hitler destijds zo gemakkelijk de macht kon grijpen, met ook maar 33 % van de stemmen.

 In Frankrijk zal links op zijn minst met drie kandidaten aantreden in de presidentsverkiezingen van 23 april: Emmanuel Macron, tot voor enkele maanden nog minister in de regering-Valls; opnieuw Jean-Luc Mélenchon, een gewezen PS’er die in 2012 vooral stemmen van de gewezen communisten meekreeg; en diegene van acht kandidaten die op 22 en 29 januari als eerste zal eindigen in de voorverkiezingen van de Parti Socialiste en twee kleine groene partijen (samen de ‘Belle Alliance’). De perspectieven voor links bij de verkiezingen zijn niet goed, na vijf jaar sukkelend presidentschap van François Hollande. Manuel Valls, de huidige premier en vermoedelijke kandidaat van de PS, is een sterkere persoonlijkheid dan het aftredend staatshoofd, maar is binnen de linkerzijde polariserend. De keuze voor elke linkse kiezer in Frankrijk zal nochtans eenvoudig zijn: het is hem of Marine Le Pen die tegen de favoriet François Fillon zal mogen aantreden in de tweede stemronde.


‘De traditionele arbeidersklasse krimpt, tekende Blair altijd weer voor, door de automatisering van grote delen van de industrie, en dus moeten we op de groeiende middenklasse inzetten
om macht te kunnen uitoefenen


 In Italië is Matteo Renzi, drie jaar geleden na een interne machtsstrijd in de socialistische PD ingehaald als de nieuwe vaandeldrager van links, alweer weggestemd. In Groot-Brittannië is Labour sinds de verkiezing van de 67-jarige Jeremy Corbyn tot partijvoorzitter in juli 2015 vooral met interne ruzies bezig. In Spanje heeft de PSOE dit najaar haar voorzitter Pedro Sanchez afgezet om de weg vrij te maken voor steun aan een minderheidskabinet van de conservatieve rivaal Mariano Rajoy – met wie Sanchez niet in zee wou – uit vrees voor een derde verkiezingsnederlaag in een jaar.

 In de Scandinavische landen en Finland is de vanzelfsprekendheid van sociaaldemocratische regeringen al sinds de eeuwwisseling weg. Ze vormen er nu eerder uitzonderingen op een reeks centrum-rechtse of rechtse kabinetten, vaak al met populisten erbij. In Duitsland en Oostenrijk, de twee oudste bastions van de Europese sociaaldemocratie, houden SPD en SPÖ stand als grote partijen maar met stemmenpercentages die schommelen rond de 25 % in plaats van de 40 % van weleer. In de VS tenslotte zijn de Democraten, na hun meest linkse president sedert Franklin Roosevelt, voorlopig electoraal van de kaart geveegd door Donald Trump.


Blair


 Iets meer dan tien jaar geleden regeerden Tony Blair, Gerhard Schröder, Romano Prodi en José Luis Zapatero in de belangrijkste Europese hoofdsteden, op basis van een beleidslijn die door Blair en New Labour was ontwikkeld: men aanvaardde de liberale economie zoals ze door Margaret Thatcher en Ronald Reagan in de jaren tachtig van de twintigste eeuw was heruitgevonden, en zette de overduidelijke economische vruchten daarvan om in herverdeling en investeringen in openbaar vervoer, milieubeleid, de gezondheidszorg en – een beetje – onderwijs. De traditionele arbeidersklasse krimpt, tekende Blair altijd weer voor, door de automatisering van grote delen van de industrie, en dus moeten we op de groeiende middenklasse inzetten om macht te kunnen uitoefenen.

 Men moest wel wat rechtse pillen slikken.  Voor Blair was dat de invasie in Irak onder druk van George W. Bush, voor Schröder de verlaging van de laagste lonen (mini-jobs) in Agenda 2010, onder druk van de Duitse industrie die hem afdreigde met een massale verhuis naar de nieuwe EU-lidstaat Polen. Maar al bij al vond er inderdaad een spreiding van de welvaart plaats die op haar beurt de hoogconjunctuur verlengde en stabiliteit en toekomstperspectief bracht. Blair en co worden vandaag verketterd, maar de balans van hun beleid mag gezien worden.

  De hele strategie daarachter is natuurlijk onderuit gehaald door de bankcrisis van 2008 en de daaropvolgende acht jaren van economische recessie en stagnatie. De neoliberale geldpomp was gecrasht, en dus was er geen geld meer om te herverdelen. Traditioneel, zoals bij elke economische crisis, reageerde de kiezer conservatief, naar het behoud van wat er was, en nadien – na verloop van enkele jaren en het besef dat een dergelijk beleid van bewuste stagnatie ook niet helpt – naar bewegingen die vooral een afbraak van het verleden beloven, zonder duidelijk toekomstbeeld.

 De sociaaldemocraten blijven vandaag verweesd achter. Ze blijken moeite te hebben met het opgeven van de neoliberale economische principes en hebben niets meer te herverdelen. Ze verliezen de middenklasse, die in haar geheel ontevreden is omdat ze ten dele stagneert en ten dele achteruitboert. Wat overbleef van de arbeidersklasse hebben ze haast volledig verloren aan extreem-rechtse en populistische groepen (ook uiterst linkse, zoals de PvdA/PTB in België), vooral als gevolg van de migratieproblematiek.


Bovenal is er de – ook voor de werknemers - rampzalige verzwakking van de vakbonden, die vooral in hun leidende structuren en bij gebrek aan interne democratie en decentralisatie zijn blijven vastzitten in het denken van de industriële samenleving’


 Het enige wat hen de vorige jaren leek te binnen schieten, was de jacht op bankiers en fraudeurs. Dat was terecht, vanuit het rechtvaardigheidsgevoel van het electoraat en in de wetenschap dat er op dat vlak door rechts te weinig is gecorrigeerd. Maar het creëerde bij gebrek aan andere ideeën ook opnieuw de fatale indruk dat links hoofdzakelijk gekenmerkt wordt door een onverzadigbare drang naar meer belastinginkomsten. Er zijn weinig betere methodes om jezelf onpopulair te maken.

 Andere factoren spelen ook tegen de sociaaldemocraten. De tijdsgeest in de eerste fase van elke economische crisis, zo leert het verleden, is altijd tegen hervormers, iets waar bijvoorbeeld ook liberalen onder lijden. De verdeeldheid in de jacht op de linkse kiezers in de middenklasse door de opkomst van de groenen – die vooral bij hooggeschoolde overheidsambtenaren, de gesubsidieerde sectoren en de sociaal-economische bovenlaag van de migranten rekruteren – is bestendigd geraakt.

 Bovenal is er de – ook voor de werknemers - rampzalige verzwakking van de vakbonden, die vooral in hun leidende structuren en bij gebrek aan interne democratie en decentralisatie zijn blijven vastzitten in het denken van de industriële samenleving, en die vegeteren in het beheer van de spaarpotten van de sociale zekerheid.


Anseele


 Het goede nieuws voor de versnipperde en wegkwijnende sociaaldemocraten is dat er opportuniteit te over is. Sterker zelfs: tenzij we in Europa toch in echte dwaasheden vervallen, met ieder land voor zich en hoge grenzen waar finaal enkel soldaten nog over kunnen, zou het volgende decennium, de jaren twintig, best wel dat van de opnieuw triomferende sociaaldemocratie kunnen zijn. Het volstaat daarvoor het potentieel in de huidige evoluties op te pikken, en enkele bestofte denkpatronen en dogma’s af te leggen.

 De oefening blijft in se eenvoudig: hoe kneed ik een boodschap en een project die de 40 tot 50 % van de minst verdienenden zodanig in hun belangen kunnen aanspreken dat ze mij aan de macht brengen? Al de rest is prietpraat, hoezeer ideologische debatten de hooggeschoolde militanten ook de gelegenheid geven hun deskundigheid te bewijzen. Vader Anseele, inmiddels ruim een eeuw geleden had gelijk dat het volk biefstukken vroeg. Marx, wat kon dat de arbeider schelen…


Als straks Italië de Europese Unie opblaast, zal Angela Merkel – die op dat vlak, weliswaar opgejaagd door een hysterische publieke opinie, vanuit een eng Duits belang heeft gehandeld – daar de verantwoordelijkheid voor toegeschoven krijgen, bovenop een tros eredoctoraten uit Vlaanderen in volle Duitse verkiezingscampagne


 De opportuniteit zit in het economische. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw leverden inflatie, de galopperende overheidsuitgaven en de verroeste overheidsbedrijven de kern van de crisis, en riepen ze een terechte economisch-liberale reactie op. Nu zijn het de excessen van dat systeem, na een kwarteeuw van succes, die gecorrigeerd moeten worden: de te weinig gereguleerde financiële sector, de excessieve en hyper-emotionele schommelingen van de beurs, de kwartaal-dictatuur van de bedrijfsresultaten, de afgeschafte kapitaalcontroles, de te snelle globalisering.  Liberalen zullen ook de oefening moeten doen hoe ze daar mee omspringen, maar voor de sociaaldemocraten is dit een kans.

 Ook het conservatieve concept van budgetsanering heeft dit keer, anders dan in de jaren tachtig, maar net als bij Heinrich Brüning en anderen in de jaren dertig, contraproductief gewerkt. Terwijl de EU een rigied begrotingsbeleid blijft opleggen in een crisis die begon met een crash aan monetaire liquiditeit, voert de ECB precies een expansief monetair beleid dat echter zowel inzake economische groei als inzake de officiële doelstelling van hogere inflatie niet aanslaat.

 De centrale oorzaak is de weigering van Duitsland om – anders dan vroegere grootmachten zoals Groot-Brittannië en de VS – zijn financiële surplussen uit zijn expansie in de wereldeconomie te recycleren naar diegenen binnen Europa die in de gracht van die wereldeconomie zijn gesukkeld. Als straks Italië daarom de Europese Unie opblaast, zal Angela Merkel – die op dat vlak, weliswaar opgejaagd door een hysterische publieke opinie, vanuit een eng Duits belang heeft gehandeld – daar de verantwoordelijkheid voor toegeschoven krijgen, bovenop een tros eredoctoraten uit Vlaanderen in volle Duitse verkiezingscampagne.

 Er is voldoende ruimte voor een links geïnspireerd economisch beleid. Als inflatie aanwakkeren een doelstelling van de ECB is, waarom kan de eerste echte netto-loonsverhoging in veertig jaar voor de loontrekkende werknemers in heel de Europese Unie, al dan niet in de vorm van een belastingverlaging, niet bespreekbaar zijn? Als Donald Trump vindt dat staal een beschermde Amerikaanse sector moet zijn die men niet kan laten gaan en zo de baas van US Steel ruim tienduizend nieuwe arbeidsplaatsen doet beloven, heeft het dan geen zin eens te bekijken wat essentieel is voor onze economie en tewerkstelling, en dus afgeschermd mag worden?


‘Misschien moeten sociaaldemocraten af en toe wat minder achternalopen wat groenen voorstellen’


 Als de deregulering van de elektriciteitsmarkt enkel duurdere tarieven oplevert, neemt de overheid dat dan niet beter weer over? Als China, weliswaar in een dictatuur die gedoemd is te crashen onder de eigen corruptie en gedachtenpolitie, of Singapore, een autoritair geleide stadsstaat, bewijzen dat overheidsbedrijven wel degelijk dynamisch kunnen zijn, kan men daar dan toch niets van leren? Als medebeheer door werknemers een sterke factor van verankering en stabilisering van bedrijven zou kunnen zijn, heeft het dan geen zin daarover na te denken?


Solidariteit


 Het feit dat populistische partijen met een steeds groter aandeel van kiezers, die diep ontevreden zijn, gaan lopen, dwingt de linkse partijen, net als klassiek rechts, de eigen premissen grondig te herbekijken. De Titanic stevent op de ijsberg af, ontkennen dat die daar ronddrijft heeft geen zin, het roer omgooien des te meer. Voor links geldt bijvoorbeeld dat de precies de mensen met de laagste inkomens in de samenleving massaal naar de populisten overstappen. De voornaamste reden daar is migratie, die vooral in stedelijke buurten met de laagste inkomens merkbaar is.

 Die burgers behoren echter zonder enige twijfel tot de doelstelling van ‘onderste 40 of 50 %’ van het kiezerskorps. Dus moet men ze terugwinnen. En de knoop doorhakken rond de vraag: hoever reikt onze solidariteit? Het spanningsveld tussen quasi-louter nationaal georganiseerde sociale zekerheid en sociale structuren, en de hoop in heel de wereld op een sprong naar onmiddellijke welvaart in het westen, al dan niet via misbruik van de asielprocedure of echte nood, is veel te groot. Idealiter zal men uitkomen op een meer Europees geharmoniseerd sociaal beleid, en tegelijk een beperking van de immigratie van buiten uit tot wat Europees nodig en mogelijk is, dat wil zeggen: een stuk economische migratie om demografische redenen, en een surplusje van herverdeling, in functie van de economische groei, naar armere delen van de rest van de wereld toe.

 ‘Hoe ver reikt de solidariteit’ is vooral een vraag naar haar internationaal karakter. Vanuit de populistische hoek wordt met scherp geschoten op het asielbeleid, de ontwikkelingshulp, de vrijhandel en zelfs het klimaatbeleid. Dat negatief beeld van die beleidsopties wordt vooral gevoed door de gedachte dat zij ten koste zijn gegaan van de eigen sociale noden. Als Nederland aankondigt in een maand 5000 nieuwe woningen te hebben gebouwd voor asielzoekers, hoor je daklozen, zowel autochtone als allochtone, in hun steden klagen dat al de nieuwe huizen naar de nieuwkomers gaan. Als men het binnen Europa al zo moeilijk heeft met solidariteit met Italië en Griekenland, zou het een prachtige linkse doelstelling kunnen zijn die al hard te maken, en de rest van de wereld even wat minder aandacht te schenken. 


'De jacht op bankiers en fraudeurs creëerde bij gebrek aan andere ideeën ook opnieuw de fatale indruk dat links hoofdzakelijk gekenmerkt wordt door een onverzadigbare drang naar meer belastinginkomsten'



   Dieperliggend zijn natuurlijk nog andere oefeningen nodig. De rush naar het populisme heeft ook te maken met een afkeer van het politiek establishment, en daarin ongetwijfeld haar neiging tot belerend paternalisme en tot het afhouden van echt democratische inspraak en besluitvorming met behulp van de nieuwe communicatiemogelijkheden daartoe (zeker in de vakbonden). Daar is dus ruimte voor grote vernieuwing. En laat voor de rest niemand nog de term 'gewone man' in de mond nemen.

 Een van de elementen in de vervreemding is het milieubeleid, dat qua kostprijs wel excessief naar de inkomenscapaciteiten van de upper-middle class is gedefinieerd, in termen van normen inzake huisvesting, luchtvervuiling van oude wagens, en zelfs steeds meer inzake recyclage van afval. Misschien moeten sociaaldemocraten af en toe wat minder achternalopen wat groenen voorstellen.

 Tenslotte blijft er een niet onaardige brok aan emancipatie liggen. Mensen weerbaarder maken tegen de permanente druk van de consumptiemaatschappij – en meer en meer ook van de zorg-industrie die ons aanpraat dat we allemaal permanent verzorging behoeven – blijft een nobele doelstelling. Maar de harde taak ligt elders. Te lang heeft men laaggeschoolden die door het minimumloon buiten de arbeidsmarkt zijn gehouden, enkel een vervangingsinkomen als balsem aangereikt. Hun aantal zal, als men niet oplet, nog groeien, door de migratie van de laatste decennia, en door de extreme flexibilisering die men van hen eist als er dan toch een vorm van werk vrijkomt. Omscholing en vooral het voorkomen van laaggeschooldheid moeten centrale doelstellingen worden.

 In zekere zin vereist trouwens de hele armoedeproblematiek een dergelijke nieuwe, veel bredere aanpak, net als het stelsel van sociale zekerheid. Teveel geld gaat in beide om zonder goede resultaten. Daar mag gerust wel nog wat meer doelgerichtheid, transparantie en zelfs interne concurrentie ontstaan, en grotere verantwoordelijkheid van diegenen die in het stelsel participeren, ervoor betalen en ervan opstrijken. Mensen moeten bewust gemaakt worden van wat ze afdragen, wat ze daarvoor in ruil krijgen, en hoe de balans in evenwicht kan worden gehouden, in de hoop dat ze dan zelf zullen aandringen op zuiniger gebruik en een beter sociaal rendement.

 In wezen zijn de ambities van de 50 % minst gegoeden in de samenleving naar de overheid toe relatief beperkt. Veel stabiliteit, onder de vorm van een stabiele job, een verzekerde woning, en niet te dure kosten bij tegenslag. Een klein beetje vooruitgang daarbij, ook naar de kinderen toe. Een oude dag zonder teveel zorgen. En vooral, zoals de Brusselse pastoor Jef Cardijn honderd jaar geleden al wist, het gevoel gerespecteerd te worden. Dat realiseren zou niet zo moeilijk moeten zijn. Het doel blijft zo hetzelfde als dat van de uitbouw van de welvaartstaat in de naoorlogse jaren. Alleen de wegen ernaar toe zijn veranderd. En het zal behoorlijk wat creativiteit vereisen om die nieuwe paden te detecteren, en nog meer politieke wil om ze ook op te zoeken.









Friday 2 December 2016

Primaries en de vernieuwing van de democratie






 De verrassende verkiezing van François Fillon tot de kandidaat van rechts bij de Franse presidentsverkiezingen van 23 april en 7 mei van volgend jaar, en de even verrassende abdicatie als kandidaat van zetelend president François Hollande donderdag, lijkt onze zuiderburen definitief te hebben overtuigd van het nut van zogenaamde primaires, of voorverkiezingen. Die zijn zo genoemd naar de primaries in de Verenigde Staten. Frankrijk gaat daarmee in Europa voorop in de noodzakelijke vernieuwing van vermolmde partijstructuren en van de democratie.


 Amper enkele dagen voor de eerste stemronde van de primaires bij rechts in Frankrijk half november, publiceerde ’s lands meest vooraanstaande peilingsinstituut Ipsos een uitgebreide analyse van de achterliggende tendensen in de peilingen rond de verkiezing van een presidentskandidaat bij rechts. Het uitgangspunt was op dat moment nog dat men op een tweestrijd afstevende tussen gewezen president Nicolas Sarkozy, de partijvoorzitter van Les Républicains, en Alain Juppé, de gewezen premier van Jacques Chirac. Wie de analyse nu leest, krijgt de onweerstaanbare indruk dat de vele peilers en marketeers in deze wereld zich best een jaar of wat stilhouden om de premissen van hun stiel weer op te frissen. Anders zullen zij spoedig tot het gild der kwakzalvers, roedewichelaars en gewone oplichters gerekend worden, ditmaal definitief.

 Voor de politologen daarentegen breken boeiende tijden aan, voor zover zij uiteraard nog met de essentie van hun wetenschap - het analyseren en detecteren van de diepere structuren achter de politiek - bezig zijn. François Fillon heeft immers andermaal onderstreept wat het nut van voorverkiezingen zijn: je belet dat iemand met het partij-apparaat in zijn of haar greep – en dus vaak ook de interne en externe geldstromen van de partij - de schijnbaar democratische interne aanwijzing van de kandidaat volledig naar zijn of haar hand zet, om zichzelf te laten verkiezen. Dat leidt dan soms tot een totaal wereldvreemde miscast, waarbij de kandidaten voor lagere functies toch de verkeerde kandidaat hebben gekozen, omdat die hen op tijd deed delen in de centen om ook hun campagne te financieren.

 Partijstructuren in heel West-Europa staan precies daarom zo op de tocht. Na zeventig jaar ononderbroken democratie zijn het machtsapparaten geworden die zoals het hof van de laatste keizers van China vooral met zichzelf bezig zijn. De grote volkspartijen van weleer, de sociaaldemocraten en christendemocraten/conservatieven zijn in Noordwest-Europa - Groot-Brittannië, Scandinavië en de Lage Landen - al twintig jaar aan forse erosie toe. Die trend breekt inmiddels ook in Zuid- en Centraal-Europa door.


‘Peilers en marketeers in deze wereld zouden zich best een jaar of wat stilhouden om de premissen van hun stiel weer op te frissen. Anders zullen zij spoedig tot het gild der kwakzalvers, roedewichelaars en gewone oplichters gerekend worden, ditmaal definitief’



 Kleinere gevestigde partijen zoals liberalen en groenen zijn in hetzelfde bedje ziek en stagneren in het beste geval. Nieuwe populistische partijen - soms met blauwe roots (Wilders), soms met conservatieve (Farage) of groene (Beppe Grillo), vaker met bruine (Le Pen, Alternative für Deutschland, Vlaams Belang) - nemen het vacüum in. Daarbij maken zij via de Facebooks, Youtubes en Twitters van deze wereld vrolijk gebruik van het doorbreken van het monopolie van de klassieke, en vaak toch nog altijd een beetje verzuilde media.

 De twee uitersten ziet men deze dagen. Donald Trump heeft in de Verenigde Staten na de meest onwaarschijnlijke campagne sinds de onafhankelijkheidsverklaring het Republikeins partij-apparaat dat hem uitspuwde opgerold, zodanig dat de tenoren die hem nog voor enkele maanden bestreden nu de Canossa-gang naar de Trump Tower doen om genade en een baan af te smeken. Angela Merkel daarentegen heeft zichzelf verleden week verrassend vroegtijdig als kanselierskandidaat voor de Bondsdagverkiezingen van september 2017 opgedrongen aan de CDU, waarvan zij de partijvoorzitter is. Op die manier staat elke potentiële dissidentie meteen voor een torenhoge horde.

 Merkel wist de afgelopen twaalf jaar systematisch elke rivaal uit te schakelen die dreigde door te groeien in de CDU. Het wordt haar vierde campagne en, al haar verdiensten in het verleden ten spijt, haast zeker die ene teveel. Iedereen in september, in de eerste plaats in de eigen partij, zal haar afrekenen op de vergelijking met haar nipt gemiste absolute meerderheid van 2013. Maar potentiële jongere talenten hebben geen primaries om haar nu uit te dagen. Ze kunnen dat dus enkel door tegen de partij-structuren in te gaan en de partij dus te verdelen in de aanloop naar verkiezingen. Wachten tot de oude tante door de kiezer wordt ondermijnd is dan snel de keuze van het minste kwaad, zoals met Helmut Kohl gebeurde in 1998.


Valls


 In Frankrijk, waar partijpolitiek altijd nadrukkelijker op een combat des chefs geleken heeft dan elders in Europa, schijnt men die problematiek van vermolmde partijdemocratie al langer door te hebben. Charles Pasqua, de zuiderse rivaal van Jacques Chirac destijds, propageerde al primaires in de jaren negentig. Hij ving toen bot, met een idee dat in het Frankrijk van de vroege jaren negentig nog veel te Amerikaans leek, en omdat Chirac, die het partij-apparaat beheerste als geen ander, dat niet wilde.

 Het was daarom aan de PS om het eerste experiment te doen, in 2006. Iedereen die de 20 euro aan partijlidmaatschap dat jaar had betaald, mocht meedoen. Ségolène Royal, een outsider die na een reeks tv-debatten de leiding nam in de peilingen, haalde het toen onverwacht en ruimschoots in de eerste stemronde (60 %). Ze liet partijcoryfeeën als Laurent Fabius en Dominique Strauss-Kahn het nakijken.

 De PS hernieuwde en verruimde het experiment in 2011. Toen was het François Hollande, de gewezen partijvoorzitter (en ex-partner van Royal), die het haalde van zijn opvolgster Martine Aubry, eerst met 39 %, dan met 57 % van de stemmen. Vooral nieuw was het idee, uitgewerkt door nationaal secretaris Arnaud Montebourg, om de verkiezing open te stellen voor al wie minstens 1 euro wilde betalen, en een beknopt charter met linkse waarden ondertekende. De bedoeling was op die manier een kandidaat te selecteren die kon zeggen dat hij de keuze vertegenwoordigde van al wie links dacht. Inderdaad namen in totaal 2,7 miljoen Fransen aan de verkiezing deel.


Mocht naast Fillon ook Valls winnen, ongetwijfeld de twee sterkste politieke persoonlijkheden in Frankrijk vandaag, dan is veel minder zeker dat Marine Le Pen, de leidster van het Front National, de 2de stemronde zal halen die tot nog toe als zekerheid voor haar gold’



 Nu, in november, heeft dus ook rechts Frankrijk een primaire’ gehouden. De grootste rechtse partij, Les Républicains, opteerde daarvoor nadat in 2012 een voorzittersverkiezing binnen de partij - tussen toenmalig voorzitter Jean-François Copé en François Fillon - op een uiterst nipte uitslag was geëindigd. Dat had toen tot wederzijdse beschuldigingen van manipulatie geleid en een scheuring die een jaar aansleepte. Een tweede reden was dat in 2014, na de afgang van Copé, Nicolas Sarkozy terug voorzitter werd. Dat was voor al zijn potentiële rivalen voor het ambt van president reden genoeg om het systeem van voorverkiezingen te aanvaarden.

  Bij die verkiezingen op 20 en 27 november won Fillon, met eerst 44 daarna 66 % van de stemmen. De interne stembusslag, die georganiseerd werd in samenwerking met twee oude kleine centrum-rechtse partijen, de christendemocraten en de partij van zelfstandigen en boeren, stond open voor eenieder die 2 euro stortte en een (uitermate vaag en beknopt) ‘charter voor de verandering’ ondertekende. In totaal 4,3 miljoen Fransen namen deel aan de eerste ronde, nog eens honderdduizend meer aan de tweede, het equivalent van 12 % van de kiezers die in 2012 deelnamen aan de presidentsverkiezingen.

 Ook de PS plant opnieuw primaires, die in samenwerking met twee kleinere groene partijen en onder de hoofding ‘primaire de la Belle Alliance populaire’ openstaan voor heel links, op basis van hetzelfde systeem als in 2012. De herhaling van toen was niet vanzelfsprekend, gezien de partij nu de zetelende president levert. Maar François Hollandes desastreus lage scores in de opiniepeilingen brachten de PS er begin dit jaar toe toch weer voor voorverkiezingen te opteren. Hollande trok er op 1 december zijn conclusie uit: hij is de eerste zetelende president van de Vijfde Republiek die afziet van een kandidatuur voor een tweede ambtstermijn.

  Daarmee lijkt de weg vrij voor eerste minister Manuel Valls, 54 nog maar, en ooit de kampioen van de populariteitspolls. Sedert hij in 2014 eerste minister werd, is zijn reputatie wel wat beschadigd, maar toch is hij de favoriet voor de primaires van links. Valls was in 2011 al kandidaat tegen Hollande. De verkiezing vindt plaats op 22 en 29 januari, dus drie maanden voor de eigenlijke presidentsverkiezingen.

 Mocht naast Fillon ook Valls winnen (beiden samen op de foto hierboven), ongetwijfeld de twee sterkste politieke persoonlijkheden in Frankrijk vandaag, dan is veel minder zeker dat Marine Le Pen, de leidster van het Front National, de tweede stemronde zal halen die tot nog toe als zekerheid voor haar gold. Het systeem van voorverkiezingen zou in dat geval tot een wel erg spectaculaire vernieuwing hebben geleid.


Internet


 Voorverkiezingen op dergelijke schaal organiseren, en met dergelijke opkomsten, is natuurlijk geen kinderspel. Thierry Solèr, de man die het systeem bij Les Républicains op poten zette, slaagde er uiteindelijk in 10.000 stemlokalen gedurende twee zondagen open te houden, met 80.000 vrijwilligers. Bovendien was er een systeem van controle door afgevaardigden in dienst van elke kandidaat. Besloten werd immers om louter met papier te werken, met enkel mogelijkheid tot elektronische stemming bij de Fransen in de overzeese gebieden.


‘De wijze waarop de kandidaten de vermoedelijk niet geringe kosten van een lange campagne financieren, is voorlopig een in stilzwijgen gehuld mysterie’


 De transmissie van de uitslagen gebeurde wel elektronisch, direct naar een nationaal hoofdkwartier, om te vermijden dat nog eens bijkomende structuren op departementaal niveau moesten worden uitgebouwd. De hele organisatie kostte Les Républicains naar eigen zeggen 8 miljoen euro. Maar met tweemaal 4 miljoen kiezers die telkens twee euro afdroegen, is er forse winst gemaakt.

 In de Verenigde Staten is het systeem van voorverkiezingen om de kandidaten voor de eigenlijke verkiezingen aan te duiden dermate op alle niveaus ingeburgerd, dat in vele staten de overheid zelf die taak waarneemt. Dat maakt het betrouwbaar karakter ervan en de bewaking tegen manipulatie tot een zaak van de wetgever, ook al moeten de kiezers in eerste instantie hun partijvoorkeur registreren vooraleer ze kunnen stemmen. Dat laatste verloopt soms via zeer openlijke inschrijvingen, soms meer anoniem bij de keuze in het stemhokje zelf. Een financiële bijdrage wordt niet gevraagd.

 De VS kennen daarbuiten ook nog andere systemen van voorverkiezingen, tot en met de klassieke caucus, de bijeenkomst van de partijleden die dan de kandidaat voor de verkiezingen aanwijst via een interne stemming. Voor de voorverkiezingen voor de presidentsverkiezingen geldt overigens hetzelfde systeem als in de stembusslag zelf: in elke staat kiezen de partijen kiesmannen met een politieke voorkeur die dan op het nationaal congres – vorige zomer in juli eerst bij de Republikeinen in Cleveland, dan bij de Democraten in Philadelphia – voor hun kandidaat stemmen.


‘We evolueren in de westerse democratieën steeds meer naar politieke besluitvorming waarbij de media, de partijen en het parlement als tussenschakels minder relevant worden’


  Voorverkiezingen, zoals die waartoe nu ook Frankrijk zich bekeert, dragen duidelijk bij tot een democratisering en dus heropfrissing van het veelal vermolmde partijleven in de westerse democratieën. Voorlopig zijn ze vooral opvallend aanwezig in systemen met een meerderheidsstelsel – en dus de keuze van slechts één kandidaat per partij of tendens – maar ook voor de samenstelling van lijsten in stelsels van evenredige vertegenwoordiging kan men dergelijke procedures uitdenken. De sleutel is en blijft de mogelijkheid om kiezers van buiten de kern van traditionele partijleden aan te trekken, bij voorkeur zelfs met een iets hogere bijdrage dan 2 €, om zeker te zijn dat er niet teveel ‘gekochte kiezers’ worden uitgestuurd.

 Uiteraard blijven er risico’s van manipulatie, zeker als er geen overheidscontrole bij te pas komt. François Fillon heeft misschien nog het meest zo verrassend kunnen winnen omdat hij sedert drie jaar heel het land rondrotst, zich overal laten zien heeft, en op die manier waarschijnlijk het best de dynamiek van voorverkiezingen begrepen heeft. Zijn aanhangers en die van de andere tenoren hebben in de aanloop naar de primaires ook homerische discussies gevoerd over de locaties van de 10.000 verkiezingsbureaus, in de overtuiging dat er voor elk van de kandidaten locaties waren die hen meer konden opbrengen en andere minder.

  De wijze waarop de kandidaten de vermoedelijk niet geringe kosten van een lange campagne financieren, is voorlopig een in stilzwijgen gehuld mysterie – al blijft de grootste impact uiteraard uitgaan van de kosteloze tv-debatten in de week voor de stembusslag. Tenslotte is er ook wel wat discussie geweest over de mogelijkheid dat linkse kiezers aan de keuze van de kandidaat van rechts hebben deelgenomen. Dat fenomeen zou volgens peilingen – maar wat zijn die nog waard – zelfs tot 20 % van de deelnemers hebben kunnen oplopen. Het effect daarvan is echter te verwaarlozen, in de mate dat die linkse kiezers niet allemaal dezelfde strategie volgen, en ook omdat het in wezen geen kwaad kan dat een deel van de kiezers een indicatie oplevert over het vermogen van de kandidaat om buiten de eigen partijrangen te scoren.

 Heel veel discussie is er bij Les Républicains geweest rond het gebruik van elektronische stemmen, via identificatie en online stemmen op het internet. Uiteindelijk werd van die methodiek afgezien, vermoedelijk ook omdat toenmalig partijvoorzitter Sarkozy vreesde dat elektronisch stemmen drempelverlagend zou werken naar kiezers van buiten de partij toe, die eerder geneigd leken te zijn voor de meer gematigde Juppé te kiezen.

 De Baltische staat Estland gebruikt al vele jaren tot eigen tevredenheid het internet om met inzet van de eigen elektronische identiteitskaart het stemmen van thuis te vergemakkelijken bij alle mogelijke verkiezingen. Toch zijn er op dat systeem nog vele kritieken. Zo zou de mogelijkheid van niet-ict-geschoolde getuigen om te kunnen nagaan of hun kandidaat bij de telling niet benadeeld wordt uitermate beperkt zijn. En analyses leren dat bij internet-stemmen de opkomst in gebieden met veel hooggeschoolden hoger ligt dan bij laaggeschoolden, wat op een drempel-effect zou kunnen wijzen.

 Toch lijken dat geen fundamentele bezwaren, en zal het internet vroeg of laat wel doorbreken als gemakkelijke techniek om te stemmen – en zelfs vele malen per jaar te stemmen. Op die manier zal het op zijn beurt bijdragen tot een veel frequenter en intenser raadplegen van de burger, die daar in wezen, via zijn populistische stemming en zijn gedrag op sociale media, ook steeds nadrukkelijker om vraagt.


Versailles


 We evolueren in de westerse democratieën steeds meer naar politieke besluitvorming waarbij de media, de partijen en het parlement als tussenschakels minder relevant worden. Donald Trump heeft in een weliswaar karikaturale versie al bewezen hoe dat wel degelijk mogelijk is. Verdwijnen zullen die media en partijen niet, maar hun invloed zal ongetwijfeld gevoelig afnemen. Hetzelfde kan straks misschien ook gezegd worden van parlementen, als de versnippering van het partijlandschap blijft toenemen, en als we, zoals Zwitserland, naar een systeem zouden evolueren waarbij het parlement in hoofdzaak de medespeler en uitvoerder is van referenda en volksraadplegingen.

 Het is een fascinerend gegeven. Sinds de democratie ongeveer een eeuw geleden in beginsel voltooid werd met de invoering van het algemeen stemrecht, is die democratie in zekere zin ook altijd geleid gebleven. De burger-kiezer beslist niet zelf, maar via verkozen vertegenwoordigers die hij of zij een mandaat van vier of vijf jaar meegeeft. De burger-kiezer stelt niet zelf de regering samen, maar via partijen die een ideologie en een programma aan de man brengen, waarbij de individuele kandidaten, zo zegt men toch, minder belangrijk zouden zijn. De burger-kiezer tenslotte leefde in een maatschappij waar de informatie nog schaars was, en media ze professioneel moesten verzamelen om ze te kunnen doorgeven.


‘De burger-kiezer die tot voor kort met een ankervast paternalisme bestuurd werd en vooral niet zijn gedacht werd gevraagd, krijgt plots veel meer hefbomen om zijn bestuur te beïnvloeden’


 Twintig jaar geleden schreef de nagelnieuwe partij van Guy Verhofstadt, de Vlaamse Liberalen en Democraten, in een van haar vele onbewaakte voluntaristische momenten ook het princiep van primaries in haar statuten in. Bij de praktische uitvoering daarvan bleek die ambitie toen nog niet waargemaakt te kunnen worden. De partij werd wel de eerste om via min of meer in het openbaar gehouden – maar vaak ook nog straf geleide – verkiezingen met meerdere kandidaten haar voorzitter te verkiezen, haar lijsten voor de verkiezingen samen te stellen, of haar partijbestuur.

 Nu, twintig jaar later, beschikt elke kiezer via het internet over een overvloed aan informatiebronnen, als hij ze weet te vinden in de dikke brij van leugens, kwaadsprekerij, vooroordelen en achterklap. Via datzelfde internet kan het niet lang meer duren of hij of zij kan ook wekelijks of zelfs dagelijks om een stemming gevraagd worden. En gezien het steeds tanende niveau van de parlementaire debatten en de macht van die instelling, kan het ook niet lang meer duren eer de representatieve democratie zoiets wordt als het Grondwettelijk Hof: een bescheiden waakhond van een zekere rechtlijnigheid.

 Natuurlijk is die evolutie niet geheel rozengeur en maneschijn. Die burger-kiezer die tot voor kort met een ankervast paternalisme bestuurd werd en vooral niet zijn gedacht werd gevraagd, krijgt plots veel meer hefbomen om zijn bestuur te beïnvloeden. Afgaande op de manier waarop hij of zij plots via de uitermate lage drempel van de sociale media zelf het woord mag en wil voeren, zal hij nog een heel leerproces inzake beschaafde vormen van overleg en compromisvorming moeten doormaken. Daarbij kunnen onderweg nog forse ongelukken gebeuren, misschien wel met de democratie zelf. Die burger-kiezer zal, eens hij met democratie weet om te gaan, dat ook moeten willen, liefst iets gretiger dan de gang met slepende voeten naar het stemhokje gedurende een uur of wat om de twee à drie jaar.

 Aan de richting kan echter niet getwijfeld worden. Het mag dan nog waar zijn, om wijlen Frans Verleyen te parafraseren, dat het twee en een halve eeuw geleden gemakkelijker was om Lodewijk de Zestiende uit zijn kasteel in Versailles te verdrijven dan vandaag een bankier zijn onverdiende bonus af te nemen, toch wordt de lijn naar meer vrijheid en meer democratie, en dus meer macht voor het volk, zoals Verleyen ook opmerkte, finaal altijd maar verder doorgetrokken.