De krimp van Italië
Een week na de beslissing tot Brexit
zijn de schokgolven nog lang niet uitgedijd. Eén van de neveneffecten is in
West-Europa amper opgemerkt geworden. Maandagmorgen wisten diverse Italiaanse
media te melden dat de regering in Rome 40 miljard euro staatsteun wil geven
aan noodlijdende Italiaanse banken. De Europese Commissie, bij monde van zijn
Letse vice-voorzitter Valdis Dombrovskis, heeft al laten weten dat ze de zaak
‘bespreekt’.
Italië incasseerde van de wereldwijde
bankcrisis van september 2008 relatief weinig schokken, omdat zijn financiële sector
nog sterk versnipperd is, en maar beperkt opengebroken voor internationale
concurrentie. De Eurocrisis zorgde voor meer storm, maar ook dan hield het bankensysteem
stand. Boosdoener was de hoge globale Italiaanse overheidsschuld, die op 105 %
van het bbp stond in 2008 en sedertdien gestegen is naar 132 %. Dat had en
heeft de potentie van een paniek-uitbraak dat het land nooit zal kunnen
terugbetalen, zoals in en om Griekenland sedert 2009. Maar mede door de lage
privé-schuldgraad, de beperkte buitenlandse schuld en een redelijk jaarlijks
begrotingsdeficit (vergelijkbaar met België: gestegen naar - 5 % bbp in 2009,
maar ondertussen teruggebracht tot ca. 2,5 %) is de twijfel over Italië’s
financiële betrouwbaarheid toch minder groot dan in Athene.
Dat er desondanks nu geld nodig is,
heeft met een dieper fenomeen te maken:
Italië groeit economisch nauwelijks nog, al 20 jaar. Italië’s per capita
inkomen daalde tussen 1992 en 2012 van een niveau van 71 % van het niveau van
de Verenigde Staten naar vandaag nog 58 %. Zijn bbp groeide tussen 1999 en 2008
met een gemiddelde van 1,2 % reëel per jaar, maar kromp tussen 2009 en 2014 met
10 %. Italië is een van de meest vergrijzende landen van het continent, amper
gedereguleerd, en met hoge belastingen (weliswaar getemperd door vele
sluipwegen naar ontduiking).
Het resultaat van die lage groei is
dat de Italiaanse banken nu met een vrij hoog percentage aan slechte leningen
zitten, zo’n 18 %, verleend aan kleine en grote particulieren en bedrijven.
Daar komen dan de smeltende winstmarges bij door de uitermate lage en zelfs
negatieve rente. De Brexit-schok bracht de financiële markten tot de redenering
dat misschien een recessie wacht en dus de intrestvoeten zeker niet omhoog
zullen gaan. Gevolg: alle banken verloren fors in hun aandelenkoersen. De
aandelen-index van Italiaanse banken noteert nu 35 % lager dan begin dit jaar.
Dat is het punt waar de regering van
eerste minister Matteo Renzi zich vorig weekeinde genoodzaakt zag in te
grijpen. Er is echter een probleem: sinds de bankencrisis verplicht een
Europese richtlijn van 2014, die Italiaanse wet werd in november vorig jaar, de
overheid, vooraleer zelf in eigen zak te tasten, eerst de aandeelhouders, dan
de obligatiehouders en dan de spaarders van de bank aan te spreken, voor minstens
8 % van het vereiste bedrag. De Italiaanse regering poogde eind vorig jaar de
nieuwe regels een eerste keer uit, toen 10.000 obligatiehouders van vier kleine
noodlijdende provinciale banken werden aangesproken om hun geldinstituut te
herkapitaliseren. Het bekwam haar slecht. Hoe dan ook is er privé nauwelijks
nog kapitaal te mobiliseren voor de noodlijdende banken. En dus moet de
regering in Brussel bij de Europese
Commissie aandringen op een soepele interpretatie van de regels. Die lijkt daar
wel toe bereid.
Populisme
Populisme
Voor de Italiaanse premier, die
begin 2014 via een paleisrevolutie in zijn socialistische Partido Democratico aan de macht kwam als jonge, beloftevolle
hervormer, is dit de zoveelste moeilijkheid. Zoals zijn voorgangers is ook hij met
niet eens zo ambitieuze hervormingen verstrikt geraakt in het moeras van de
politieke besluitvorming in Rome. De regering daar is altijd een conglomeraat
van partijen, en misschien nog meer van regio’s en van oudsher zeer machtige
steden, waarin zelden goed zichtbare machtsintriges vrij spel krijgen in een
parlement met twee kamers dat even machtig is als dat van Frankrijk in de
Vierde Republiek. Daar bovenop komen, als van oudsher, nieuwe
corruptieschandalen, onder meer in het bestuur van de hoofdstad.
Mede daardoor draaiden de lokale
verkiezingen in Rome op 19 juni uit op een klinkende overwinning, met 67 % van
de stemmen, voor de jonge Virginia Raggi van de Movimento Cinque Stelle (MCS, zie foto). Die ‘Vijfsterrenbeweging’
van de voormalige komiek Beppe Grillo haalt al enkele jaren gemakkelijk 10 tot
25 % bij de vele verkiezingen in Italië, en veroverde op 19 juni in de tweede
ronde ook de sjerp van het aloude rode bastion Turijn.
Grillo en de Movimento worden
‘populistisch’ genoemd, en schuwen de demagogie inderdaad niet. Maar hun
wortels liggen eerder in liberale en groene dan in de rechtse hoek, met
initieel vooral een sterke nadruk op directe democratie. De beweging zit in het
Europees Parlement in de eurosceptische groep van Nigel Farage, al neemt zij
daar een iets gematigder houding aan dan de Britten. Grillo speelt graag in op
het idee dat het Italië’s toetreding tot de euro eind de jaren negentig is, die
een einde heeft gemaakt aan de economische opbloei van het land. Dat idee is
echter niet alleen verspreid onder eurosceptici, maar ook onder Italiaanse
politici en economisten zonder enige band met de MCS.
Italië is moeilijk bestuurbaar. Radicale
economische vernieuwingen hebben er nooit een kans gekregen. Dat hoeft - zeker
op korte termijn - niet altijd een nadeel te zijn, zoals tijdens de bankcrisis bleek.
En dus loste Italië zijn economische problemen in de jaren tussen 1945 en 1999
altijd op met een devaluatie van de nationale munt, de lire, om de vijf à tien
jaar. Die kans is er nu niet meer en dus gaan meer en meer Italianen denken dat
het de schuld van de euro is dat hun land economisch achteruitboert.
Die kritiek is niet helemaal ten
onrechte, maar minstens evenzeer spelen de vertragingen mee van het land in de
aanpassing aan de globalisering. De eigen ooit zo glorieuze auto-industrie is tegenwoordig
op de binnenlandse markt - die zelf met een derde gekrompen is sinds 2007 -
enkel nog in het segment van de allerkleinste wagens dominant, haalt in de
andere segmenten zelfs geen 20 % marktaandeel meer.
Zo worden de volgende verkiezingen
in Italië haast zeker een strijd om de vraag of het land zich blijft
inschakelen in de globalisering, met de EU en nog meer de euro als symbool
daarvan. Een potentieel bijkomend destabiliserend element is de immigratie.
Sinds de Balkan-route is afgesloten en de EU een deal met Turkije maakte,
worden door de Italiaanse kustwacht vele honderden immigranten per dag op zee
opgepikt.
Die volgende verkiezingen moeten ten
laatste begin 2018 plaatsvinden. Het zou ook vroeger kunnen, want premier Renzi
heeft zijn lot verbonden aan de goedkeuring in een referendum in oktober van
een hervorming van het loodzware tweekamerstelsel, waarbij de senaat minder
bevoegdheid zou krijgen. Het feit dat vele partijgenoten hun voorzitter nu al
oproepen om van die belofte af te stappen, toont aan dat de twijfel groot is.
Pikant detail bij dit alles is dat
Renzi in 2015 nieuwe kieswet liet goedkeuren. Die waarborgt dat 340 van de 640
zetels in de Italiaanse Kamer van Volksvertegenwoordigers automatisch naar de
grootste partij gaan. De rest wordt proportioneel onder de andere partijen
verdeeld. Als de grootste partij meteen 40 % of meer haalt, dan wordt die
meerderheid toegekend zonder tweede stemronde. Anders vechten de twee grootste
partijen van de eerste ronde in een tweede ronde uit wie de absolute
meerderheid toegewezen krijgt.
Het vertrekpunt van de hervorming
was de uitslag van de parlementsverkiezingen van februari 2013 toen de
socialisten en de partij van Silvio Berlusconi elk 30 % van de stemmen
behaalden, en Grillo’s MCS 25 %. Maar sinds de lokale verkiezingen van de
voorbije maand valt niet meer uit te sluiten dat ook Grillo de gewaarborgde
meerderheid binnenrijft, met een programma waarin de uitstap van Italië,
minstens uit de eurozone, prominent vooraan staat.
Moeras
Moeras
Zelfs in dat eventuele geval is het
overigens nog niet zeker dat een kabinet-Grillo dat programmapunt zou kunnen
realiseren. Het hangt af van de Senaat: in het oude systeem heeft die geen
meerderheidsbonus, in Renzi’s voorstel - dat in oktober aan de kiezer wordt
voorgelegd - wordt dat een kamer die samengesteld wordt in het verlengde van
lokale en regionale verkiezingen, zoals de Duitse Bundesrat. Die nieuwe Senaat
wordt veel kleiner en verliest veel macht, maar blijft bevoegd voor de Europese
verdragen, referenda en grondwetsherzieningen. In beide scenario’s blijft hij dus
in staat een meerderheid van Grillo in de Kamer af te slijpen. Grillo zou dan
een populair referendum kunnen uitproberen, met voldoende handtekeningen in de
bevolking, maar de wettelijkheid van elk voorstel moet eerst getoetst worden
door het Grondwettelijk Hof, dat in het verleden er al vele verworpen heeft.
Met andere woorden: de Italiaanse
politieke besluitvorming blijft een voldoende moeras om ook populisten die de
macht zouden veroveren een tijd zoet te houden en te doen verslijten. Maar dat
het thema van lidmaatschap van de eurozone bij een van de oorspronkelijke
stichters van de Unie steeds meer een politiek heet hangijzer wordt, staat buiten
kijf.
No comments:
Post a Comment