Saturday 2 July 2016

De krimp van Italië







Een week na de beslissing tot Brexit zijn de schokgolven nog lang niet uitgedijd. Eén van de neveneffecten is in West-Europa amper opgemerkt geworden. Maandagmorgen wisten diverse Italiaanse media te melden dat de regering in Rome 40 miljard euro staatsteun wil geven aan noodlijdende Italiaanse banken. De Europese Commissie, bij monde van zijn Letse vice-voorzitter Valdis Dombrovskis, heeft al laten weten dat ze de zaak ‘bespreekt’.

 Italië incasseerde van de wereldwijde bankcrisis van september 2008 relatief weinig schokken, omdat zijn financiële sector nog sterk versnipperd is, en maar beperkt opengebroken voor internationale concurrentie. De Eurocrisis zorgde voor meer storm, maar ook dan hield het bankensysteem stand. Boosdoener was de hoge globale Italiaanse overheidsschuld, die op 105 % van het bbp stond in 2008 en sedertdien gestegen is naar 132 %. Dat had en heeft de potentie van een paniek-uitbraak dat het land nooit zal kunnen terugbetalen, zoals in en om Griekenland sedert 2009. Maar mede door de lage privé-schuldgraad, de beperkte buitenlandse schuld en een redelijk jaarlijks begrotingsdeficit (vergelijkbaar met België: gestegen naar - 5 % bbp in 2009, maar ondertussen teruggebracht tot ca. 2,5 %) is de twijfel over Italië’s financiële betrouwbaarheid toch minder groot dan in Athene.

 Dat er desondanks nu geld nodig is, heeft met een  dieper fenomeen te maken: Italië groeit economisch nauwelijks nog, al 20 jaar. Italië’s per capita inkomen daalde tussen 1992 en 2012 van een niveau van 71 % van het niveau van de Verenigde Staten naar vandaag nog 58 %. Zijn bbp groeide tussen 1999 en 2008 met een gemiddelde van 1,2 % reëel per jaar, maar kromp tussen 2009 en 2014 met 10 %. Italië is een van de meest vergrijzende landen van het continent, amper gedereguleerd, en met hoge belastingen (weliswaar getemperd door vele sluipwegen naar ontduiking).

 Het resultaat van die lage groei is dat de Italiaanse banken nu met een vrij hoog percentage aan slechte leningen zitten, zo’n 18 %, verleend aan kleine en grote particulieren en bedrijven. Daar komen dan de smeltende winstmarges bij door de uitermate lage en zelfs negatieve rente. De Brexit-schok bracht de financiële markten tot de redenering dat misschien een recessie wacht en dus de intrestvoeten zeker niet omhoog zullen gaan. Gevolg: alle banken verloren fors in hun aandelenkoersen. De aandelen-index van Italiaanse banken noteert nu 35 % lager dan begin dit jaar.

 Dat is het punt waar de regering van eerste minister Matteo Renzi zich vorig weekeinde genoodzaakt zag in te grijpen. Er is echter een probleem: sinds de bankencrisis verplicht een Europese richtlijn van 2014, die Italiaanse wet werd in november vorig jaar, de overheid, vooraleer zelf in eigen zak te tasten, eerst de aandeelhouders, dan de obligatiehouders en dan de spaarders van de bank aan te spreken, voor minstens 8 % van het vereiste bedrag. De Italiaanse regering poogde eind vorig jaar de nieuwe regels een eerste keer uit, toen 10.000 obligatiehouders van vier kleine noodlijdende provinciale banken werden aangesproken om hun geldinstituut te herkapitaliseren. Het bekwam haar slecht. Hoe dan ook is er privé nauwelijks nog kapitaal te mobiliseren voor de noodlijdende banken. En dus moet de regering  in Brussel bij de Europese Commissie aandringen op een soepele interpretatie van de regels. Die lijkt daar wel toe bereid.


Populisme



 Voor de Italiaanse premier, die begin 2014 via een paleisrevolutie in zijn socialistische Partido Democratico aan de macht kwam als jonge, beloftevolle hervormer, is dit de zoveelste moeilijkheid. Zoals zijn voorgangers is ook hij met niet eens zo ambitieuze hervormingen verstrikt geraakt in het moeras van de politieke besluitvorming in Rome. De regering daar is altijd een conglomeraat van partijen, en misschien nog meer van regio’s en van oudsher zeer machtige steden, waarin zelden goed zichtbare machtsintriges vrij spel krijgen in een parlement met twee kamers dat even machtig is als dat van Frankrijk in de Vierde Republiek. Daar bovenop komen, als van oudsher, nieuwe corruptieschandalen, onder meer in het bestuur van de hoofdstad.

 Mede daardoor draaiden de lokale verkiezingen in Rome op 19 juni uit op een klinkende overwinning, met 67 % van de stemmen, voor de jonge Virginia Raggi van de Movimento Cinque Stelle (MCS, zie foto). Die ‘Vijfsterrenbeweging’ van de voormalige komiek Beppe Grillo haalt al enkele jaren gemakkelijk 10 tot 25 % bij de vele verkiezingen in Italië, en veroverde op 19 juni in de tweede ronde ook de sjerp van het aloude rode bastion Turijn.

 Grillo en de Movimento worden ‘populistisch’ genoemd, en schuwen de demagogie inderdaad niet. Maar hun wortels liggen eerder in liberale en groene dan in de rechtse hoek, met initieel vooral een sterke nadruk op directe democratie. De beweging zit in het Europees Parlement in de eurosceptische groep van Nigel Farage, al neemt zij daar een iets gematigder houding aan dan de Britten. Grillo speelt graag in op het idee dat het Italië’s toetreding tot de euro eind de jaren negentig is, die een einde heeft gemaakt aan de economische opbloei van het land. Dat idee is echter niet alleen verspreid onder eurosceptici, maar ook onder Italiaanse politici en economisten zonder enige band met de MCS.

 Italië is moeilijk bestuurbaar. Radicale economische vernieuwingen hebben er nooit een kans gekregen. Dat hoeft - zeker op korte termijn - niet altijd een nadeel te zijn, zoals tijdens de bankcrisis bleek. En dus loste Italië zijn economische problemen in de jaren tussen 1945 en 1999 altijd op met een devaluatie van de nationale munt, de lire, om de vijf à tien jaar. Die kans is er nu niet meer en dus gaan meer en meer Italianen denken dat het de schuld van de euro is dat hun land economisch achteruitboert.

 Die kritiek is niet helemaal ten onrechte, maar minstens evenzeer spelen de vertragingen mee van het land in de aanpassing aan de globalisering. De eigen ooit zo glorieuze auto-industrie is tegenwoordig op de binnenlandse markt - die zelf met een derde gekrompen is sinds 2007 - enkel nog in het segment van de allerkleinste wagens dominant, haalt in de andere segmenten zelfs geen 20 % marktaandeel meer.

 Zo worden de volgende verkiezingen in Italië haast zeker een strijd om de vraag of het land zich blijft inschakelen in de globalisering, met de EU en nog meer de euro als symbool daarvan. Een potentieel bijkomend destabiliserend element is de immigratie. Sinds de Balkan-route is afgesloten en de EU een deal met Turkije maakte, worden door de Italiaanse kustwacht vele honderden immigranten per dag op zee opgepikt.

 Die volgende verkiezingen moeten ten laatste begin 2018 plaatsvinden. Het zou ook vroeger kunnen, want premier Renzi heeft zijn lot verbonden aan de goedkeuring in een referendum in oktober van een hervorming van het loodzware tweekamerstelsel, waarbij de senaat minder bevoegdheid zou krijgen. Het feit dat vele partijgenoten hun voorzitter nu al oproepen om van die belofte af te stappen, toont aan dat de twijfel groot is.

 Pikant detail bij dit alles is dat Renzi in 2015 nieuwe kieswet liet goedkeuren. Die waarborgt dat 340 van de 640 zetels in de Italiaanse Kamer van Volksvertegenwoordigers automatisch naar de grootste partij gaan. De rest wordt proportioneel onder de andere partijen verdeeld. Als de grootste partij meteen 40 % of meer haalt, dan wordt die meerderheid toegekend zonder tweede stemronde. Anders vechten de twee grootste partijen van de eerste ronde in een tweede ronde uit wie de absolute meerderheid toegewezen krijgt.

 Het vertrekpunt van de hervorming was de uitslag van de parlementsverkiezingen van februari 2013 toen de socialisten en de partij van Silvio Berlusconi elk 30 % van de stemmen behaalden, en Grillo’s MCS 25 %. Maar sinds de lokale verkiezingen van de voorbije maand valt niet meer uit te sluiten dat ook Grillo de gewaarborgde meerderheid binnenrijft, met een programma waarin de uitstap van Italië, minstens uit de eurozone, prominent vooraan staat.

Moeras


 Zelfs in dat eventuele geval is het overigens nog niet zeker dat een kabinet-Grillo dat programmapunt zou kunnen realiseren. Het hangt af van de Senaat: in het oude systeem heeft die geen meerderheidsbonus, in Renzi’s voorstel - dat in oktober aan de kiezer wordt voorgelegd - wordt dat een kamer die samengesteld wordt in het verlengde van lokale en regionale verkiezingen, zoals de Duitse Bundesrat. Die nieuwe Senaat wordt veel kleiner en verliest veel macht, maar blijft bevoegd voor de Europese verdragen, referenda en grondwetsherzieningen. In beide scenario’s blijft hij dus in staat een meerderheid van Grillo in de Kamer af te slijpen. Grillo zou dan een populair referendum kunnen uitproberen, met voldoende handtekeningen in de bevolking, maar de wettelijkheid van elk voorstel moet eerst getoetst worden door het Grondwettelijk Hof, dat in het verleden er al vele verworpen heeft.

 Met andere woorden: de Italiaanse politieke besluitvorming blijft een voldoende moeras om ook populisten die de macht zouden veroveren een tijd zoet te houden en te doen verslijten. Maar dat het thema van lidmaatschap van de eurozone bij een van de oorspronkelijke stichters van de Unie steeds meer een politiek heet hangijzer wordt, staat buiten kijf.









No comments:

Post a Comment